Met zijn boek We zijn misschien niet alleen. Ufo’s toen en nu. tracht Taede Smedes met een journalistieke benadering een gedegen, nuchtere inleiding in het ufo-fenomeen te geven. In de Nederlandse literatuur ziet hij daarvoor wel ruimte:
Als je vandaag naar Nederlandstalige literatuur over ufo’s zoekt, krijg je slechts een handjevol boeken die vooral door mensen zijn geschreven die kritiekloos de meest sensationele mythes overnemen (van holle-aarde theorieën en nazi-ufo’s tot aliens in de oudheid en buitenaardse piramides op de donkere kant van de maan). Dan zeg ik het nog mild, want het ufo-fenomeen is in onze cultuur omgeven door een enorm aura van schimmige complottheorieën en esoterische onzin, waar ik me verre van wil houden.
Smedes blijft inderdaad weg van de meest speculatieve verhalen en houdt zich grotendeels aan officiële documenten. Wel hecht hij meer waarde aan wat (miltaire) ooggetuigen en officials in allerlei interviews vertellen dan mijns inziens gerechtvaardigd is. Helemaal neutraal is Smedes niet, maar daar doet hij ook niet geheimzinnig over. Het inleidende hoofdstuk is overigens deels online te lezen op de site van de uitgever.
In het tweede hoofdstuk krijgen we een kijkje in de achtergrond van Smedes’ persoonlijke interesse in ufo’s als hij zijn eigen ufo-waarneming op vijftienjarige leeftijd beschrijft. Het is geen spectaculair verhaal, maar wel iets wat onverklaard bleef en mede enorme indruk maakte omdat het hem voorkwam alsof er interactie was tussen het verschijnsel en hemzelf. Zo’n ervaring ligt bij wel meer ufo-enthousiasten ten grondslag aan hun blik op het fenomeen. Een vreemd verschijnsel op zichzelf blijft misschien nog gewoon ‘onverklaard’, maar als er iets bijkomt, zoals het idee dat er contact was, wordt het al snel ‘onverklaarbaar’.
Officiële aandacht
Hierna komt een deel waarin Smedes een aantal bekende en minder bekende ufo-casussen opvoert en beschrijft welke aandacht die hebben gekregen van publiek, politiek, wetenschap en militaire instanties. Dit loopt vanaf de eerste moderne waarneming in 1947 door Kenneth Arnold tot aan de gevallen die in 2004 en 2015 door straaljagerpiloten gefilmd werden en in 2017 de New York Times haalden. Die laatste gevallen, waarvan het Pentagon bevestigd heeft dat ze niet geïdentificeerd zijn, zijn de belangrijkste aanleiding voor het schrijven van het boek.
De hernieuwde officiële interesse in ufo’s in de Verenigde Staten vanuit het Pentagon en de politiek ziet Smedes als een doorbraak. Sinds het einde van Project Blue Book in 1969 was er immers officieel geen duidelijk georganiseerde aanpak van ufo-meldingen meer geweest. Het vierde hoofstuk van het boek is hieraan gewijd.
Op het eind van vorig jaar is besloten dat er weer een afdeling moet komen die zich gaat bezighouden met het onderzoeken van meldingen. In de Volkskrant schreef wetenschapsjournalist George van Hal een aantal artikelen over deze ontwikkelingen waarin naast Smedes ook ikzelf om commentaar werd gevraagd. In zijn boek doet Smedes z’n best om haast tussen de regels lezend in het rapport en de daaruit voortgekomen wetgeving voor het nieuwe ufo-bureau de lezer te overtuigen dat er echt een andere visie op het ufo-fenomeen is ingedaald.
Dat er aan onze kant van de Atlantische oceaan veel minder aandacht is voor deze ontwikkelingen (in de VS werden er heel wat talkshowminuten mee gevuld), vindt Smedes jammer. Mij verbaast het niet, het ufo-fenomeen is toch vooral een Amerikaans georiënteerd cultureel fenomeen. Ogenschijnlijk rare waarnemingen komen wereldwijd voor, maar de mate waarin die een eigen leven kunnen gaan leiden, is nergens zo groot als in de VS waar al decennialang een heel ufo-circus bestaat met talloze organisaties, tijdschriften, symposia en een medialandschap dat erg welwillend staat tegenover spectaculaire verhalen. Een documentaire over de ufo van Soesterberg kan in Nederland net gemaakt worden met behulp van crowdfunding, maar ik vermoed dat een dergelijke project in de VS makkelijker en met een flink budget van de grond was gekomen.
Buitenaards?
In het slothoofdstuk probeert Smedes een potje te breken voor de ‘buitenaardse hypothese’ als verklaring voor het ufo-fenomeen. Dat je die niet als volstrekt onmogelijk kunt afdoen is vanuit zuiver wetenschappelijk oogpunt nog wel te verdedigen (“you can’t prove a negative”). Maar dat is mijns inziens echt wat anders dan in het ontbreken van compleet bevredigende verklaringen voor een flink aantal waarnemingen, een aanwijzing te zien voor zo’n buitenaardse hypothese. Smedes gaat nog net niet zover, maar in het boekje gooit hij de termen ‘onverklaard’ en ‘onverklaarbaar’ wel op een hoop. Het is ook vast niet toevallig dat het ‘misschien’ in de titel van het boek wat dunner is gedrukt dan de rest.
Wat mij ook wat tegenstaat is dat het ufo-fenomeen min of meer gepresenteerd wordt als iets wat in zijn geheel verklaard kan worden. Enerzijds heb je de afzonderlijke waarnemingen, waarvoor waarschijnlijk veel behoorlijk verschillende (vaak alledaagse) verklaringen gevonden zouden kunnen worden als je over voldoende informatie beschikt. Anderzijds heb je het ufo-fenomeen als cultureel verschijnsel, de aandacht voor die (nog niet verklaarde) waarnemingen. Wat hebben de infraroodbeelden afkomstig van straaljagers te maken met het verhaal van een missionaris op Papoea Nieuw Guinea (de Boianai casus van Father William Gill, waarvan de beroemde ufo-onderzoeker Josef Allen Hynek danig van onder de indruk was)? En als je al met Avi Loeb wild wil speculeren over de aard van Oumuamua (een zonnezeil!?), waarom zou je daaruit dan een lijntje kunnen trekken naar verschijnselen in onze atmosfeer? Het gaat mij te ver om hier een gemeenschappelijke oorzaak te vermoeden; de enige overeenkomst zit ‘m mijns inziens in de beperkingen van de waarnemers, niet in het waargenomene.
Het boek leest lekker weg en Smedes brengt zijn kijk op de zaak helder naar voren. De nadruk ligt wel erg op het ufo-rapport van het Pentagon en wat daaruit voortkomt, waardoor ik me afvraag of de balans voor iemand die op zoek is naar een inleiding in het ufo-fenomeen niet wat scheef is. Voor wie al wat heeft gelezen over de historische ufo-waarnemingen en de berichtgeving over het ufo-rapport van Pentagon gevolgd heeft, rest vooral een uitleg van Smedes persoonlijke interesse in het fenomeen. Ik denk overigens dat heel wat serieuzere ufo-enthousiastelingen zich daarin wel zullen herkennen. Voor lieden die, zoals ik, een stuk sceptischer staan tegenover een buitenaardse verklaring is het op zich ook wel interessant om te lezen hoe ufo-enthousiastelingen die niet volstrekt naïef zijn maar toch veel opener staan voor die mogelijkheid, daarvoor een min of meer plausibele basis proberen te geven.
erwinnoorman says
Vanuit sceptisch oogpunt wat mij betreft een prima recensie. We hoeven het niet altijd met elkaar eens te zijn. Dit boek is prima leesvoer voor mensen die een nieuwsgierige blik willen werpen in de ufo wereld zonder overspoeld te worden met klinkklare nonsens.
Hans1263 says
Ik ken het boek (nog) niet. Op basis van de recensie krijg ik echter het idee dat er ook massa’s goedgelovige mensen zullen zijn die er in zullen lezen wat ze willen lezen.
RV says
Bedankt, Pepijn. Ik denk dat ik jouw recensie wel kan onderschrijven.
Ook wil ik Erwin Noorman voor zijn coöperatieve reactie bedanken.
Persoonlijk denk ik dat buitenaardsen zeer goed in staat zijn om onopvallend ons te bestuderen, dus zonder in onze ogen bizarre luchtvaarttuigen. Bijvoorbeeld door bacteriekleine robotjes, die onderling netwerkjes kunnen vormen. Zoiets. Ik zou dus niet in de lucht kijken maar op aarde. 🙂 Voor wat het waard is. 🙂
Hans1263 says
Hebt u ook een suggestie hoe die “buitenaardsen” hun bacteriekleine robotjes met hun geavanceerde “netwerkjes” vanuit de verre verte hier op aarde zouden moeten krijgen, RV? Nog wel onopgemerkt ook. In het heelal reken je al gauw met afstanden van lichtjaren. Hoe zouden “buitenaardsen” moeten weten in welke richting ze moeten lanceren als wij hen ook al niet waarnemen? En dan nog wel naar ons relatief onbetekenende planeetje…
Welke onvoorstelbare aantallen moet je dan wel niet lanceren? Die “netwerkjes” zouden wij vervolgens niet kunnen detecteren? Ik hoef mijn computer maar aan te zetten en ik zie de netwerkjes van al mijn buren. 😀Het kwam me voor als een aardige fantasie van u, maar ik denk dat “buitenaardsen” met ontwikkelde technologie wel verstandiger zouden zijn. Áls ze al bestaan op een afstand waarop wij voor hen bereikbaar zijn.
RV says
Leuke vraag, Hans.
Je kunt zware massa niet met de lichtsnelheid door het universum sturen. Maar je kunt informatie wel met de lichtsnelheid door het universum sturen. Een beetje buitenaardse technologie weet zulke informaties op het eindpunt, de aarde, te bundelen met aardse stofjes zodat er kleine robotjes geconstrueerd worden. Jawel, enige verbeelding komt erbij kijken. En of zij nou erg realistisch is? 🙂 🙂 🙂 Kortom, ik weet het ook niet. Maar ik denk wel dat eventuele buitenaardse aliens anders handelen dan stripboekjes ons wijs willen maken. Overigens heb ik verder geen bezwaar tegen strips.
Hans1263 says
Ik neem aan dat u dan (simpel gezegd) een vorm van lichtsignalen bedoelt, RV? Maar ja, als je dan honderden, duizenden of zelfs miljoenen lichtjaren moet overbruggen, is het de vraag of je er “thuis” bij de “buitenaardsen” iets aan hebt. De (door ons zoals u aangaf onopgemerkte) bundeling van informatie met “aardse stofjes” lijkt me vooralsnog erg ver gezocht. En dan moet de informatie nog terug naar de “buitenaardsen” ook, veronderstel ik. Zou je niet veel beter als “buitenaardse” je ook daar vast niet onuitputtelijke energie ergens anders in kunnen stoppen?
Renate1 says
@ RV
Heeft u misschien de boeken van Hank Green gelezen? Dat is fictie.