Dit artikel verscheen ook op Skepsis.nl/blog.
In 1999 werd in Deventer de weduwe Wittenberg gruwelijk vermoord. Na twee maanden vruchteloos speuren viel de verdenking op haar accountant Ernst Louwes. Eerst volgde vrijspraak, toen veroordeling, afgewezen cassatie, herziening, tweede veroordeling, hernieuwd onderzoek (door het OM) en ondertussen zat Louwes zijn straf uit.
Wetenschapsfilosoof Ton Derksen heeft in zijn boek Leugens over Louwes het falen van het justitiële apparaat minutieus in kaart gebracht en zijn conclusie is:
Er is een afschuwelijke moord gepleegd in Deventer, maar die moord heeft niets te maken met Louwes.
Het boek verscheen op 6 december 2011, en ik woonde de boekpresentatie op die datum bij. Bij thuiskomst had NRC Handelsblad er al een groot artikel over.
Op de persconferentie vertelde Ton Derksen dat hij voor het eerst met de zaak in aanraking kwam toen hij voor Bossche magistraten een lezing moest geven over ’het geval Louwes’. Hij wist op dat ogenblik niet dat het ‘overtuigende DNA-bewijs’ bij elkaar gelogen was. Daar kwam hij pas achter toen hij in Denver de werkelijke, tot dan toe geheime, DNA-gegevens te zien kreeg.
Leugens over Louwes bestaat uit zeven hoofdstukken plus een bijzonder gedetailleerd notenapparaat, die elk een of meer van de verschillende bewijsstukken op de korrel nemen die aangevoerd zijn door het OM om de schuld van de verdachte aannemelijk te maken. Op een onnavolgbare manier toont Derksen aan dat deze bewijsstukken ofwel niet relevant zijn voor deze zaak dan wel falen in de opzet om te discrimineren tussen de scenario’s schuldig en onschuldig.
Dit is niet het eerste boek over deze zaak; Louwes schreef zelf ook een boek, en veel van wat Derksen meldt is te vinden op de zeer uitvoerige website www.geenonschuldigenvast.nl. Het boek van Derksen is echter uniek omdat Derksen het gehele dossier heeft geanalyseerd en ook veel nieuwe feiten aan het licht brengt.
Mes
Een irrelevant bewijsstuk is bijvoorbeeld een mes, zonder ook maar een spoor van bloed eraan, dat iemand enkele dagen later op een kilometer afstand van de plaats delict had gevonden. Dit werd het onderwerp van uiterst dubieuze geurproeven. Bij zo’n geurproef hoort er een duidelijke relatie van het object met het delict te zijn. Voor het OM was het voldoende dat het gevonden mes maar aan één kant sneed (1), net als het bij de moord gebruikte mes en dat er bovendien geen mes miste uit de keuken van het slachtoffer. Maar alle foto’s van de keuken van het slachtoffer zijn door justitie verdonkeremaand (althans, ze zitten niet in het dossier en het is erg onwaarschijnlijk dat die foto’s niet gemaakt zouden zijn, want de rest van het huis is van alle hoeken gefotografeerd). De politie rapporteerde wel dat er in de keuken alleen bestek en geen keukenmes is aangetroffen, terwijl het bekend was dat mw. Wittenberg graag kookte. Het OM beweerde dat de vorm van het mes paste bij een afdruk op de blouse, terwijl dat overduidelijk niet het geval was. Louwes werd aanvankelijk vrijgesproken, waarschijnlijk omdat de rechter het mes niet serieus nam. Behalve irrelevant is de kwestie met het mes ook een voorbeeld van de verdachte manier van werken van het OM. Voorbeelden van niet-discriminerende gegevens zijn een telefoongesprek van Louwes en zijn DNA op de blouse. Daarover later.
‘Ongelooflijk’
Derksen wijdt drie hoofdstukken aan argumenten die overtuigend pleiten voor de onschuld van verdachte. In de eerste plaats is het duidelijk dat Louwes die ochtend even langs was geweest bij de weduwe om een brief op te halen. Aangezien Louwes opvallend vochtig spreekt, is de aanwezigheid van zijn DNA op de blouse van het slachtoffer niet verbazingwekkend. Voorts zijn er ‘stille getuigen’ die in het geheel niet rijmen met het scenario van het OM. Het sterkste bewijs is echter een regelrecht alibi, dat echter noch door Louwes zelf, noch door diens advocaten duidelijk naar voren is gebracht, maar, en dat is het schrijnende, dat wel grondig is getoetst door het OM, en dat het OM niet heeft kunnen ontkrachten. Eveneens verbijsterend is dat het OM in de rechtszaal probeerde aan te tonen dat Louwes niet ’s ochtends op bezoek was geweest, terwijl uit privécorrespondentie blijkt dat het OM er op grond van diverse feiten van overtuigd was dat hij er wel was geweest. Als reactie op de verschijning van het boek verzuchtte Louwes tegen De Pers over het alibi: ‘Ongelooflijk, niemand heeft dit eerder uitgezocht. Ook mijn advocaten niet.’
De moord, zo blijkt uit de ‘stille getuigen’, moet zijn begaan kort na het achtuurjournaal op donderdagavond 23 september 1999. Louwes heeft de weduwe mobiel gebeld om 20 uur 36, naar zijn zeggen vanaf de snelweg ergens tussen Harderwijk en ’t Harde (Derksen rekent voor dat dit in de bocht bij Nunspeet geweest moet zijn). Zijn ware alibi is echter niet dit telefoontje, maar het feit dat hij zei een half uur daarvoor bij Harderwijk in een file te hebben gezeten. Dit had Derksen trouwens al eerder tamelijk uitvoerig besproken in zijn boek De ware toedracht: praktische wetenschapsfilosofie voor waarheidszoekers(2010). Louwes zag zelf die file slechts als verklaring waarom hij bij Harderwijk de afslag naar Lelystad had gemist en dus pas ’t Harde richting Lelystad ging. Het is een echt alibi omdat hij op geen enkele manier van die file had kunnen weten, behalve als hij er zelf in had gezeten. En die file moet er geweest zijn, gezien de verkeersintensiteiten. Pas een uur later werd de file op de radio gemeld (toen de moordenaar nog hard bezig geweest moet zijn sporen uit te wissen) en weer een half uur later werd de file weer afgemeld. De file stemde in veel details overeen met wat Louwes erover wist te vertellen, en een en ander is ook ogenblikkelijk door de politie nagetrokken. De politie moet ook meteen na Louwes’ verhaal hebben nagegaan of hij iets over die file – op een plaats waar anders vrijwel nooit een file is – van collega’s had gehoord. In de rechtszaal werd hier luchtig overheen gestapt met de opmerking dat Louwes die file van een collega of op de radio gehoord zou hebben.
Bayesiaans
Het OM hield het er impliciet op dat alles wat Louwes over de file had verteld pure fantasie was, die alleen maar toevallig klopte. Dit is een goed voorbeeld om Derksens bayesiaanse argumentatie toe te lichten. Ik versimpel iets. Stel we hebben een verdachte met een verhaal dat klopt. Er zijn twee mogelijkheden: (1) de verdachte is schuldig, het verhaal is gefantaseerd en dat het klopt is toeval, of (2) de verdachte is onschuldig en het verhaal berust op waarheid. We kunnen schatten hoe toevallig dat toeval is. Laten we zeggen een kans van 1 tegen 100. Dan zijn we er echter nog niet. Stel eens dat de politie feilloos werkt en er 50 keer zoveel schuldigen voor de rechter belanden als onschuldigen. We nemen maar even aan dat alle schuldigen erop los fantaseren en alle onschuldigen de waarheid spreken. Dan zullen er op elke 100 schuldige verdachten 2 onschuldigen zijn. Die 100 verdachten produceren samen 1 verhaal dat toevallig klopt, en de onschuldigen produceren 2 kloppende verhalen. Bij een kloppend verhaal in de rechtszaal is dus de kans 1:2 dat de betrokkene schuldig is, en geen 1:100 zoals je zou denken als je alleen let op de kans dat gegeven verhaal ‘toevallig’ klopt.
Het is in het algemeen van belang dat men twee types kansen goed onderscheidt: de kans op ‘het bewijsmateriaal’ gegeven het scenario, en de kans op het scenario, gegeven het bewijsmateriaal. Die worden vaak door elkaar gehaald. Op de persconferentie gaf Derksen een pakkend voorbeeld: de kans dat iemand behoorlijk lang is, gegeven dat hij professioneel basketballer is, is een totaal andere kans dan de kans dat iemand professioneel basketballer is, gegeven dat hij behoorlijk lang is.
In het geval van Louwes liggen de cijfers anders dan in het geschetste hypothetische voorbeeld. De toevalskans (alleen voor het fileverhaal) is voorzichtig geschat 1 op 100.000. Dat is ongeveer de kans om in een keer iemands telefoonnummer goed te raden als men slechts weet dat hij of zij uit een niet te kleine plaats komt. Hierbij is dan nog niet eens verrekend dat in dit geval de betrokkene op het krankjorume idee zou zijn gekomen om te vertellen dat hij een afslag gemist had die hij anders nooit mist. Deze kans van 1 op 100.000 is dus de kans dat het verhaal klopt, gegeven het OM-scenario ‘Louwes is schuldig’. Aan de andere kant, in de rechtszaal is het aantal uit de duim gezogen verhalen (hoofdzakelijk van schuldigen) ruwweg even groot als het aantal ware verhalen (van onschuldigen). Dus de extra ‘vooraf’-factor is in dit geval geen 50 maar circa 1, maar dat moet wel nauwkeurig worden beredeneerd.
Professionele leugens
Het boek begint met een inleiding getiteld ‘Leugenachtigheid’. Het OM ging er van meet af aan vanuit dat Louwes leugens verkocht, zonder uit te leggen wat voor belang hij erbij kon hebben dit soort verklaringen af te leggen.
Verdachte Louwes vermeldde zonder terughoudendheid allerlei bijzonderheden die gemakkelijk te controleren waren, zoals over de file. Het is tamelijk bekend dat het er niet best uitziet voor een verdachte die op een leugen betrapt wordt. Het OM had in eerste instantie maar twee ‘harde feiten’: behalve het mes ook een vermeende leugen.
Louwes had mevrouw Wittenberg namelijk om 20 uur 36 opgebeld om haar het bedrag 1750 gulden, namelijk de drempel voor aftrekbaarheid van giften, door te geven. Daar had ze die morgen om gevraagd, Louwes had daarna zijn kantoor gevraagd het uit te zoeken, en de weduwe had het bedrag ook genoteerd op een briefje. Dit telefoontje was verwerkt door een KPN-mast in Deventer, zodat het leek alsof Louwes loog over de plaats (ergens tussen Harderwijk en ’t Harde op de A28) waar hij dat telefoontje gepleegd had. In de loop van het boek wordt aannemelijk gemaakt dat Louwes op alle controleerbare punten gewoon de waarheid heeft gesproken.
‘Zij konden het liegen niet laten’: deze variant op een bekend liedje is van goed van toepassing op het OM en de getuigen-deskundigen. Derksen houdt bij ieder hoofdstuk een ‘leugenbox’ bij, waarin alle leugens genoteerd worden die de revue passeren. Deze leugenbox raakt bij het vorderen van het boek steeds voller met ‘leugens over Louwes’, maar er is geen enkele leugen ván Louwes bij. In totaal gaat het om ruim dertig leugens.
Derksen gaat in de inleiding in op het begrip ‘professionele leugen’. Wanneer in de rechtszaal professionals (officier van justitie of getuige-deskundige) iets beweren dan moet ook duidelijk zijn met hoeveel zekerheid die bewering gedaan wordt. Wanneer zij met stelligheid iets poneren terwijl zij hoogstens over aanwijzingen beschikken, dan mogen wij al spreken van een leugen. Zij hebben immers de professionele taak om de waarheid te spreken, want de rechter moet volledig kunnen afgaan op hun uitspraken. Derksen zegt uitdrukkelijk dat bij de professionele leugen de intentie tot misleiding geen rol speelt. Het is deze passage in het boek die meteen al een pleidooi oplevert voor een serieuze taakopvatting en een groot verantwoordelijkheidsbesef bij de staande magistratuur, aangezien dit onmisbare voorwaarden zijn voor een goede rechtsgang.
Het boek schetst in zijn totaliteit een opeenvolging van functionarissen van het OM die als de eerste de beste malafide advocaat selecteerden in de gegevens en een volkomen valse voorstelling van zaken gaven, soms ook door grove incompetentie en slordigheid. En helaas ook rechters die, zo lijkt het, veel van wat het OM en de deskundigen zeiden voor zoete koek aannamen. Vaak, zo krijgt men de indruk, zorgt het OM ervoor dat de verklaringen van de deskundigen ook nog wat bijgekleurd worden naar de wens en de opvatting van het OM.
Derksen toonde zich op de persconferentie nogal mild jegens het OM. Het gaat echt om betrokken oprechte personen, die eerst overtuigd zijn van hun eigen gelijk, dan willen scoren en die vervolgens het de rechter niet al te moeilijk willen maken door die te overvoeren met details. Persoonlijk zie ik een grote analogie met kwakzalvers die oprecht zieken willen helpen met hun grote ‘ervaring’, maar die niettemin wartaal uitslaan die ze helaas zelf geloven en die af en toe dan ook grote brokken maken.
Consumptie
Na de inleiding komen tal van specialistische onderwerpen aan de orde die bij de gevoerde processen van belang waren. De meeste aandacht krijgt het forensische DNA-onderzoek. Derksen rekent onder meer nauwgezet voor dat al het Louwes-DNA op de blouse samen niet meer hoeft te zijn dan wat in één druppeltje vochtige spraak (‘consumptie’) kan hebben gezeten. Deze minuscule hoeveelheid kan zich in de loop van de dag, en vervolgens door de onvoorstelbare slordige manier waarop er na de moord met de blouse is omgesprongen, overal over de blouse verspreid hebben. In dit verband zijn de leugens (‘bij vol daglicht’) van het NFI van belang geweest. Men gebruikte namelijk daar standaard al behoorlijk gevoelige methoden, maar in de rechtszaal werd beweerd dat men alleen maar met relatief grote hoeveelheden DNA kon werken. (Het NFI heeft al verklaard, waarschijnlijk zonder het boek te lezen, dat men niet gelogen heeft.) Dus uiteindelijk zegt het DNA in dit geval op zich niets. Het Louwes-DNA was in niet zulke hoeveelheden aanwezig dat het slechts met gewelddadig contact te verklaren was. Het discrimineerde dus niet tussen schuld en onschuld.
Abnormale voortplanting
Derksen gaat uitvoerig in op uitzonderlijke weersomstandigheden en de abnormale voortplanting van radiosignalen die als gevolg daarvan kunnen optreden, in dit geval tot uiting komend bij de mobiele telefonie. Ook hier weer een treffende illustratie van wat Derksen onder een professionele leugen verstaat. De vraag was of op de avond van 23 september 1999 (de avond van de moord) een mobiele telefoon een afstand van 25 km (nl. van Nunspeet naar Deventer) had kunnen overbruggen, en daarbij veel dichterbij gelegen stations had kunnen negeren. Beide vragen zijn relevant, omdat een mobieltje altijd het station kiest met het sterkste signaal. De vraag is voor een deskundige beantwoordbaar, want die kan nagaan of de weersomstandigheden in combinatie met de plaats van de concurrerende stations dit mogelijk maakten. Men nam voetstoots aan dat een dergelijke abnormale voortplanting in Nederland een hoge uitzondering was, maar er is inmiddels gebleken dat het zich gemiddeld misschien wel eens per zes dagen ergens in Nederland voordoet, en speciaal in september.
Het OM heeft wel naar deze kwestie gekeken, hoewel, zo lijkt het, vooral om elke mogelijke tegenwerping van Louwes’ advocaat op voorhand te ontkrachten. Zo heeft men op 20 december 1999 met speciale apparatuur tussen Harderwijk en ’t Harde gereden om na te gaan dat er inderdaad echt helemaal nergens ontvangst mogelijk was van een station in Deventer. Alle gegevens werden aan twee deskundigen voorgelegd. Een van hen, een professor uit Eindhoven zei (geparafraseerd): onzinnig, er waren winterse buien volgens het KNMI op die dag, dan is abnormale voorplanting van radiogolven niet mogelijk. Op zich is dat misschien waar. Bij buiig weer is er geen stabiele warmere luchtlaag waartegen de radiogolven kunnen spiegelen.
De professor heeft echter met zijn neus gekeken, want die winterse buien stonden in het weerbericht van 20 december. ’s Avonds op 23 september was het een graad of 19 met zwakke wind en een uit het westen opkomend koufront, waarbij koelere zeelucht als het ware onder de warme landlucht kruipt. Naar later bleek was er over Nederland, delen van Duitsland en Frankrijk een aantoonbare toestand van abnormale radiovoortplanting. De professor heeft dus professioneel gelogen, omdat hij domweg beter had moeten weten. Hij had de atmosferische gegevens van de bewuste dag moeten opvragen en invullen in de formule, die hij uiteraard had horen te kennen, om na te gaan of er wel of geen bijzondere toestand van de atmosfeer was.
Het OM deed er nog een schepje bovenop, want het ‘onzinnig’ van de professor sloeg alleen op de veronderstelling dat er iets met de ionosfeer aan de hand was geweest. Voor abnormale voortplanting is alleen de atmosfeer tot maximaal 300 meter hoogte van belang. (Misschien weet men bij het OM helemaal niet wat ‘ionosfeer’ is.) Niet alleen de professor heeft met zijn neus gekeken, het OM ook (dat evengoed had kunnen weten dat die winterse buien sloegen op 20 december), en we moeten aannemen dat de advocaat en de rechter ook hebben zitten suffen. Naar verluidt blijft de professor nog steeds bij zijn oorspronkelijke advies. Later kwam dit bij een herzieningsverzoek ter sprake, en toen was het argument van de advocaat-generaal (AG) dat er zoveel stations langs de snelweg stonden waarop Louwes’ mobiel had kunnen aanklikken dat de toestand van de atmosfeer er niet toe deed, ook alweer zonder het echt uit te rekenen. Zolang de verdediging niet kon bewijzen dat Louwes alleen maar vanaf de snelweg kon hebben gebeld, waren de argumenten van de verdediging onbelangrijk, aldus de AG. De verdediging was echter niet op het idee gekomen om met behulp van de file aan te tonen dat Louwes onmogelijk om 20 uur 36 in Deventer had kunnen zijn, en heel goed net op die tijd bij Nunspeet had kunnen zijn, wat de enige plek tussen Harderwijk en ’t Harde is waar ‘Deventer’ met de nabijere stations kon wedijveren.
Het OM bleek op dit punt trouwens zeer wel in staat om zonder hulp van ‘deskundigen’ zich te bezondigen aan selectieve waarneming. Zo betoogde het OM dat Louwes’ mobieltje altijd het dichtstbijzijnde station aanklikte. Maar het ‘bewijs’ bestond uit net het ene gesprek uit een serie van vijf, drie weken eerder, dat inderdaad zo verliep. De andere gesprekken uit die serie overbrugden veel grotere afstanden of klikten niet het meest nabije basisstation aan. Maar de officier negeerde deze gesprekken. Alweer een professionele leugen.
Gestoord
In het voorlaatste hoofdstuk komt het motief van Louwes aan de beurt. Hij zou het om het geld gedaan hebben. Hij was namelijk net per testament aangewezen als voorzitter van een stichting die na overlijden van mevrouw Wittenberg haar vermogen moest aanwenden voor uitbehandelde ex-patiënten van haar man, die psychiater was geweest. Maar het ‘motief’ klopt niet met zijn gedrag voor en na de moord. Zo had hij zijn nogal strenge chef op kantoor aangezocht als medebestuurslid van de stichting en was hij bewijsbaar op zoek gegaan naar manieren om het geld volgens de doelstellingen van de stichting te besteden. De ‘bewijzen’ van het OM zijn pure insinuaties. Geconfronteerd met de aantijging dat hij wou gaan feestvieren met het geld van de weduwe, kon Louwes alleen maar uitbrengen, dat hij dat absurd vond, omdat hij geen schulden had.
De ‘stille getuigen’ komen in het laatste hoofdstuk aan de orde. Ten eerste is daar de moord zelf. De gruwelijke details van de moord moet u maar op www.geenonschuldigenvast.nl nalezen. Na de moord heeft de moordenaar de woning doorzocht en op de zolder een braadpan aangetroffen. Die heeft hij doorzocht, het is onduidelijk wat hij zocht en of hij het gevonden heeft. Drieduizend gulden en juwelen ter waarde van bijna een halve ton in die braadpan bleven onaangeroerd. Alles bij elkaar het werk van een gek. Mevrouw Wittenberg was trouwens altijd bang geweest dat een van de meer gestoorde ex-patiënten van haar man haar wat zou aandoen. Als je een dergelijke moord in de schoenen wilt schuiven van een brave, zorgzame en vlijtige accountant die het uitsluitend om de nalatenschap te doen zou zijn, dan moet je als OM toch met betere bewijzen komen.
Het schort
Het schort van mw. Wittenberg is ook een belangrijke stille getuige. Ze placht altijd met schort aan af te wassen, en sloeg zelden of nooit het achtuurjournaal over. In het huis werd de stoel in de serre in de tv-stand aangetroffen met een onaangeroerd glas jus d’orange op het tafeltje ernaast waarop ook een leesbril, opengeslagen tv-gids en schrijfgerei. Alles wijst erop dat mw. Wittenberg zich het achtuurjournaal niet heeft laten ontgaan. Maar op het stoeltje naast de tv-stoel hangt haar afwasschort (alles te zien op nevenstaande foto die op de dag van ontdekking van de moord is gemaakt; de tv-stoel staat rechts, en van het roodwit geblokte schort is nog net klein stukje te zien). Samen met wat er nog meer over haar gewoonten bekend was, wijst dit erop dat ze tv heeft gekeken, terwijl ze nog niet klaar was in de keuken (waarvan we de foto’s moeten ontberen), en dat er toen onverwachts werd aangebeld, waarna ze haar schort vlug heeft afgedaan om de deur te openen. Dat is de reden om te denken dat de moordenaar tijdens of kort na het achtuurjournaal is binnengelaten, én dat hij niet verwacht werd, althans niet op dat tijdstip.
‘Feiten’
Dit schort geeft een deprimerend inzicht in wat bij de Hoge Raad voor ‘feit’ doorgaat. Een feit is bij de Hoge Raad namelijk iets dat bij de lagere rechtbank als vaststaand is aangemerkt. Feiten zijn dus zinnetjes in een dossier. Als het OM zou stellen dat een baby van drie maanden iets heeft gezegd omdat zulks in een ambtsedige verklaring van een politieagent staat, en de rechter accepteert dat, dan is dat een ‘feit’ en dan staat het de Hoge Raad vrij daar gebruik van te maken. Precies dit is ooit gebeurd (zie Dubieuze zaken, door Crombag, Van Koppen en Wagenaar (1992) p. 508) en bijna zoiets deed zich hier voor. De Hoge Raad citeerde namelijk uit een eerdere uitspraak dat de moord na 20 uur 36 is gebeurd, en voor 24 september. Dus is het een ‘feit’ dat de moord op elk tijdstip tussen 20 uur 36 en 24 uur kan zijn gebeurd, en dus zijn alle beschouwingen dat Louwes er niet vlak na 20 uur 36 geweest kon zijn irrelevant.
Derksen vertelt nog veel meer, en wie ongeduldig is, kan meteen de uitvoerige slotbeschouwing lezen, waarin Derksen zich een meester toont in het bondig en helder samenvatten van het betoog uit de voorafgaande zes hoofdstukken.
Hij eindigt met de opmerking dat er bijzonder veel gedaan is om tot een veroordeling te komen, terwijl er helaas ook veel is nagelaten dat ontlastend had kunnen zijn voor verdachte. Wellicht is het OM bezweken voor de ‘verleiding van het hogere goed’ (noble cause corruption). Met andere (niet Derksens) woorden, als men ‘zeker weet’ dat de verdachte het gedaan heeft, dan wordt in het algemeen belang een bewijs rond gemáákt als het eigenlijk nergens naar lijkt. Als de rechter dan ook nog blind vaart op wat het OM vertelt, is een verantwoord oordeel onmogelijk.
Zit er een herziening in? Dan moet er een ‘novum’ zijn. Derksen zei op de persconferentie dat er veel novums in zijn boek staan. De Hoge Raad denkt echter strikt juridisch. Als het gaat om iets dat de rechter zou hebben kunnen weten toen hij een oordeel velde, dan is het geen novum. Aan de andere kant, als de Hoge Raad ervan overtuigd is dat er een gerechtelijke dwaling is geweest, dan kan men wel iets vinden dat in juridische zin een novum is.
Ton Derksen schreef eerder Lucia de B.: reconstructie van een rechterlijke dwaling, en dit boek is een even een intelligente en doorwrochte studie en hij heeft hiermee weer een waardevol en indrukwekkend boek toegevoegd aan zijn publicaties op het terrein van de rechtspraak.
Ik ben tamelijk vertrouwd met de inhoud van het boek omdat ik geholpen heb met de tik- en spelfoutendetectie, maar voor deze bespreking heb ik overlegd met enige andere actieve Skepsis-donateurs.
Noot
(1). De patholoog-anatoom had opgemerkt dat een der wonden (de huidbeschadiging, niet het wondkanaal) aan een zijde spits was, wat suggereert dat het gebruikte mes aan die kant gesneden heeft en dus misschien ook maar aan een kant scherp was (zie onderstaande tekening naar een autopsiefoto van de 5 meswonden) . Hij betitelde dit als een ‘torpedovormige wond’. Het kan niet worden uitgesloten dat de officier zo onnozel was dat ze een mes met spits toelopend lemmet aan zag voor ‘torpedovormig’, in elk geval was voor haar de ‘torpedovorm’ van het mes een belangrijk argument.
Geïnteresseerd in het boek? Schaf het via de onderstaande link aan bij Bol.com en steun daarmee Kloptdatwel.nl!