In mijn dissertatie uit 2004 besteedde ik veel aandacht aan wat ik noemde modeziekten. Als kenmerken van deze raadselachtige aandoeningen, waarvan ik er in mijn carrière als vrouwenarts twee van nabij meemaakte (te weten de postnatale depressie en de bekkeninstabiliteit) beschreef ik o.a.: (1) een anatomisch substraat ontbreekt geheel of staat niet in verhouding tot de gepresenteerde klachten; (2) de klachten zijn meestal verergeringen van alledaagse banale klachten als pijn, vergeetachtigheid, moeheid, geheugenproblemen, zwakte en duizeligheid die ‘geamplificeerd’ worden door de overtuiging een ernstige ziekte onder de leden te hebben; (3) er zijn vrijwel altijd medici die beweren dat er een organische basis bestaat die binnenkort gevonden zal worden; (4) er zijn actieve patiëntenverenigingen; (5) er zijn problemen met verzekeraars en keuringsartsen; (6) de verspreiding van de ziekte in de tijd en geografisch kan niet biologisch worden verklaard; (7) er is geen reguliere behandeling mogelijk; (8) de patiënt heeft ziektewinst en (9) deze ziekten hebben een epidemisch karakter: ze komen en verdwijnen weer.
Ik includeerde in de categorie van de modeziekten bovenvermelde verloskundige kwalen en daarnaast o.a. de fibromyalgie, de ME/CVS, de chronische whiplash, het hyperventilatiesyndroom, de schildersziekte OPS, het premenstrueel syndroom en nog een aantal andere. Op deze opsomming heb ik vanuit reguliere kring vrijwel geen kritiek ontmoet. Wel vanuit de patiëntenorganisaties en hun sympathisanten, zoals te verwachten viel. Toch heb ik met enige angst en beven, elke keer als het onderwerp weer eens ter sprake kwam, het moment afgewacht waarop iemand mij zou voorwerpen dat sommige van die modeziekten wel erg hardnekkig zijn en daarom – hoewel zij verder alle kenmerken vertonen – misschien kwalijk als modeziekten te betitelen zouden zijn. Neem de ME/CVS, de fibromyalgie de whiplash: die zijn al weer decennia oud en ze doen het nog steeds. Hetzelfde leek wel te gelden voor het premenstrueel syndroom PMS, dat al in 1931 is beschreven en sindsdien, weliswaar met ups en downs, is blijven bestaan. PMS verwijst naar fysieke en psychische symptomen die periodiek terugkeren in de tweede helft van de vrouwelijke menstruatiecyclus. Er zijn 150 symptomen beschreven, maar de top vijf bestaat uit pijnlijke borsten, een opgeblazen gevoel, prikkelbaarheid, stemmingswisselingen en spanning.
Het was dan ook met grote vreugde, dat ik kennis nam van een recente Canadese studie, uitgevoerd door vijf onderzoeksters, waarin alle bestaande literatuur over PMS nog eens tegen het licht is gehouden om de vraag te beantwoorden of PMS eigenlijk wel bestaat. (Romans et al. Mood and the menstrual cycle: a review of prospective data studies. Gender Medicine 2012 Oct;9(5):361-84.). De conclusie is duidelijk: ‘Taken together, these studies failed to provide clear evidence in support of the existence of a specific premenstrual negative mood syndrome in the general population. This puzzlingly widespread belief needs challenging, as it perpetuates negative concepts linking female reproduction with negative emotionality.’
Deze spectaculaire conclusie was het resultaat van onderzoek van maar liefst 47 Engelstalige studies, waarvan er 18 (38.3%) geen relatie konden vinden tussen stemming en cyclusfase; 18 vonden wel een associatie van negatieve stemming en de premenstruele fase, maar vonden die stemmingsproblemen ook in andere fasen van de cyclus; slechts 7 studies vonden (14.9%) een klassieke associatie van stemmingsprobleem en premenstruele fase. Ten slotte vonden 4 studies (8.5%) een associatie van stemmingsproblemen met juist een andere fase van de cyclus.
Ik ben zeer verheugd over deze bevindingen: de vrouw is dus geen speelbal van haar hormonen, maar een redelijk wezen waarmee goed te praten moet zijn, ook als de menstruatie ophanden is.