Denken als een wetenschapper is erg moeilijk, zelfs voor een wetenschapper. Eerdere overtuigingen moeten aan de kant worden gezet, de kwaliteit en betekenis van het bewijs geëvalueerd en afgewogen worden tegenover de context van eerdere bevindingen. Maar je eigen overtuigingen opzij leggen en objectief blijven, zit niet in de menselijke aard.
Er is een overweldigende hoeveelheid wetenschappelijk bewijs dat de theorie van evolutie ondersteunt en toch zegt één derde van de Amerikanen dat de theorie volkomen verkeerd is. Net zo is er overweldigende wetenschappelijke overeenstemming dat menselijke activiteit bijdraagt aan klimaatverandering en toch twijfelt één derde van de amerikanen.
In Engeland zijn ze er net zo aan toe. In een recente survey zei 96 procent van de leraren dat ze geloofden dat studenten beter leren wanneer ze les krijgen volgens hun persoonlijke leerstijl, en dat terwijl er nauwelijks wetenschappelijke bewijs is voor dat idee. In een nieuw deel van de serie Psychology of Learning and Motivation, bekijken Priti Shah en haar collega’s van de universiteit van Michigan in detail naar de redenen waarom mensen zo slecht zijn in wetenschappelijk denken. In dit artikel beschrijf ik vijf belangrijke inzichten.
We worden makkelijk beïnvloed door anekdotes
Wanneer we alledaagse beslissingen nemen, zoals het beginnen van een nieuwe behandeling of het inschrijven voor een bepaald vak op de universiteit, zullen de meeste van ons krachtiger beïnvloed worden door de persoonlijk getuigenis van één persoon dan door een onpersoonlijke beoordeling of uitslagen die gemiddeld zijn over veel mensen. Dit is de kracht van een anekdote die onze kritische vermogens dooft. In een studie die vorig jaar uit is gekomen, vroegen Fernando Rodriguez en zijn collega’s tientallen studenten om wetenschappelijke nieuwsberichten te beoordelen die onteechte conclusies trokken uit zwak bewijs. Sommige van die berichten begonnen met een anekdote die de foutieve conclusies ondersteunde, andere verslagen bevatte geen anekdotes en functioneerden als controle. Ongeacht hun universitaire niveau of kennis van wetenschappelijke concepten, waren de studenten minder goed in het kritisch evalueren van de berichten als ze met een anekdote begonnen. “Anekdotische verhalen kunnen ons vermogen om wetenschappelijk onderbouwde uitspraken te doen in reële situaties ondermijnen”, zeiden de onderzoekers. Natuurlijk wordt gezondheids- en wetenschapsnieuws in de media gebracht door middel van anekdotes, de kans dat de nieuwsconsument alle beweringen in het bericht voor waar aanneemt, wordt zo vergroot.
We zijn te zelfverzekerd
Wanneer we geconfronteerd worden met een wetenschappelijke bewering, vinden veel mensen het moeilijk om wetenschappelijk te denken over de desbetreffende bewering, omdat we ons begrip van de wetenschap overschatten. Een studie van 2003 vroeg honderden universiteitsstudenten om verschillende wetenschappelijke nieuwsberichten te lezen, te interpreteren en hun begrip te beoordelen. De studenten maakten veel interpretatiefouten, zoals het verwarren van correlatie en oorzakelijk verband zelfs wanneer ze dachten dat ze de materie begrepen. Dit doet sterk denken aan een enquête uit de jaren 80 onder duizenden Britten en Amerikanen: bijna 60 procent zei dat ze matig of goed geïnformeerd waren over nieuwe wetenschappelijke bevindingen en toch kon een veel lager percentage, eenvoudige vragen over elementaire wetenschap beantwoorden. Een deel van het probleem lijkt er in te schuilen dat we onze begrip van wetenschappelijke tekst baseren op hoe goed we de gebruikte taal snappen. Dit betekent dat populaire wetenschappelijke verhalen geschreven in lekentaal bij kunnen dragen aan een vals vertrouwen. Deze “tekstvaardigheidsbias” kan je ook terugzien bij wetenschapslezingen: een recente studie laat zien dat studenten de kennis die ze hadden opgedaan bij een lezing, overschatten als die gegeven was door een boeiende spreker.
We zijn bevooroordeeld door onze eerdere overtuigingen.
Dit obstakel voor een wetenschappelijke objectieve blik is aangetoond in een nu klassieke studie uit de jaren ’70 waarbin deelnemers gevraagd werde om wetenschappelijke onderzoek te beoordelen dat in strijd was met hun eerdere overtuiging, of die juist ondersteunde. Een van die studies liet bijvoorbeeld zien dat het aantal moorden lager was in Amerkaanse staten waar de doodstraf nog werd uitgevoerd. Deelnemers lieten een duidelijke bias in hun beoordeling zien. Als ze voor de doodstraf waren, dan oordeelden ze positiever over de studie over doodstraf. Als ze echter tegen de doodstraf waren, dan zagen ze er sneller fouten in.
Wetenschappelijke vaardigheden bieden weinig bescherming tegen deze cognitieve voorkeur, ze kunnen deze voorkeur zelfs versterken. Een studie uit 2013 vroeg deelnemers om een onderzoeksartikel te beoordelen over wapenwetgeving. De deelnemers die cijfermatig beter onderlegd waren, waren nog duidelijker bevooroordeeld: als de bevindingen van de studie hun overtuiging ondersteunden, was hun oordeel positief, maar als de bevindingen in strijd waren met hun overtuiging, gebruikten ze hun vaardigheden om de bevindingen neer te sabelen. Dit verschijnsel wordt “identiteitsbeschermende cognitie” genoemd wordt.
We worden verleid door grafieken, formules en inhoudsloze neurowetenschap.
De gemiddelde kranten- of tijdschriftlezer raakt makkelijk verblind met de oppervlakkige rekwisieten van de wetenschap, zoals formules, grafieken en vaktaal. Neem de volgende studie van Ibrahim et al,: onderzoekers vroegen deelnemers gevraagd een nieuwsbericht te bekijken over een correlatiestudie over genetisch gemodificeerde voedsel, dat ofwel in lijn was met het bestaande bewijs dat laat zien dat het veilig is, ofwel het daar niet mee in overeenstemming was en suggereerde dat het schadelijk zou kunnen zijn. Het bericht was wel of niet vergezeld van een spreidingsdiagram. Als het bericht dat niet overeenkwam met het onderzoek van het verleden zo’n grafische weergave had van het correlatieonderzoek, waren de deelnemers eerder geneigd om het onderzoek te interpreteren als bewijs voor het idee dat “genetisch gemodificeerde voedsel schadelijk zijn”, dan wanneer de deelnemers hetzelfde bericht hadden gelezen zonder grafiek. “Dit is zorgelijk”, schreef Shah et al., “want het demonstreert hoe makkelijk mensen overtuigd kunnen worden door nieuwe data, ongeacht de wetenschappelijke merites van de resultaten.” Soortgelijk onderzoek naar de kritische vaardigheden van lezers heeft aangetoond dat zij op een soort gelijke manier als verblind worden door ongegronde neurowetenschappelijke jargon en zinloze formules.
Alleen slim zijn is niet genoeg.
Zelfs ervaren onderzoekers leiden aan de menselijke tekortkomingen die wetenschappelijk denken ondermijnen. Hun kritische vermogens worden besmet door hun doelstelling, door hun uiteindelijke motivatie voor het doen van hun experimenten. Dit is waarom de open science revolutie die momenteel gaande is in psychologie zo belangrijk is: wanneer onderzoekers hun methodes en hypotheses transparant maken, en ze hun studies vooraf registreren, dat is de kans kleiner dat ze afgeleid, of zelfs bedorven worden door confirmatie bias (het uitkiezen van bewijs dat past bij hun bestaande overtuiging).
Kijk bijvoorbeeld naar systematische reviews in de psychotherapie: een recente analyse laat zien dat de conclusies van veel onderzoek zodanig verdraaid wordt dat de conclusie de voorkeur van de onderzoekers ondersteunt. In andere gevallen liet het hele bouwerk van de wetenschapspublicatie, van journals tot wetenschapsjournalisten, hun kritische vaardigheden vallen, alleen maar omdat men het eens wat met de boodschap die opduikt uit een onderzoek.
In hun boek, laten Shah en haar collega’s zien dat ruwe cognitieve vaardigheid (IQ) geen goede voorspeller voor iemands vaardigheid om als een wetenschapper te denken. Belangrijker is de mentale attidude, iemands “behoefte aan kennis” en zijn vaardigheid of motivatie om hun buikgevoel te negeren en diep na te denken. Een positieve noot is dat deze talenten ogenschijnlijk meer kneedbaar zijn, en dus trainbaar, dan intelligentie op zich. Maar er is nog heel wat stevig bewijs voor nodig om dat idee te testen.
Bovenstaande is uit het Engels vertaald met goedkeuring van de auteur:
Christian Jarrett – 5 Reasons It’s So Hard To Think Like A Scientist.
tdewolff says
[verwijderd door Mod(PvE)| compleet off-topic]
FVerweven says
Gaat u nu bij elk nieuw artikel uw off-topic god aan de man proberen te brengen?
Emiel De Jonge says
Hoe is dit relevant ten opzichte van het artikel? Wat heeft het uitleggen van je overtuiging te maken met wetenschap en waarom menselijk denken dit bemoeilijkt?
erwinnoorman says
Hij die een oordeel heeft, is opgehouden met nadenken, zeg ik vaak. Dit betreft dan wetenschappelijk nadenken en dat vereist kennelijk nog meer van een mens. Interessant en leuk artikel!
richardvanemmerik says
Het artikel nodigt uit om het boek te gaan lezen, dat ga ik dus ook doen! Dat komt eigenlijk alleen door de laatste alinea.
De vraag is wat we onder wetenschappelijk denken verstaan? Blijkbaar heeft de schrijver daar een bepaald ideaal mee voor ogen. Het grootste deel van het artikel is een opsomming van wat er fout gaat. In het laatste gedeelte licht het artikel iets op van wat een goede houding, een instelling en motivatie is wat een goed wetenschappelijk denken stimuleert. Een goede houding, instelling en motivatie is ook mijn ervaring, dat is zeker het fundament waarop wetenschappelijk denken zich kan ontwikkelen, maar verklaart nog niet een goed wetenschappelijk denken zelf.
Ik denk niet dat ik de schrijver voor het hoofd zal stoten door aan te nemen dat wetenschappelijk denken een instrumenteel karakter heeft waarin we onszelf een bril aanmeten en van die gereedschappen voorzien waardoor we kennis kunnen opdoen van de wereld. De opsomming van fouten uit het artikel laat ons eveneens zien dat wetenschappelijk denken niet alleen naar buiten gericht dient te zijn, maar ook dat we naar binnen moeten kunnen kijken. Ben ik bijvoorbeeld in staat om naar mijn eigen overtuigingen te kijken? Is dit een eerste oriëntatie?
Vreemd, want alvorens ik tot dit inzicht kwam, had ik al een halve bibliotheek aan boeken gelezen, hoe ben ik eigenlijk tot dit inzicht gekomen? Was het niet makkelijker geweest dat ik eerst dit inzicht had alvorens ik was gaan lezen? Blijkbaar is het zo dat je niet eerst een ideale bril hoeft hebben maar dat je wetenschappelijk denken dient verwerven. Wetenschappelijk denken is iets dat je verwerft, ik kan de wereld niet zelf uitvinden, ik ga dus op de schouders van de wijsheid van anderen staat. Inspiratiebronnen voor mij bijvoorbeeld zijn Nietzsche, Wittgenstein, Epicurus, Popper, Latour, maar hoe weet ik nu dat ik juist op die schouders moet gaan staan en bijvoorbeeld niet op die van Plato? Ik heb er geen grootse verklaring voor, een soort intuïtie, een gevoel dat juist deze mensen de kunst bezaten om naar binnen te kijken.
Ik zou een boek kunnen schrijven hoe ik zelf mijn wetenschappelijke kijk op de wereld heb ontwikkeld. Dat ga ik hier natuurlijk niet doen, graag zou ik ervaringen willen delen.
Emiel De Jonge says
Richard, wat let je om een boek te schrijven? Ik denk ook dat er een goeie reden voor is dat een PhD behalen zo lang duurt. Het gaat lijkt me absoluut niet alleen om het vergaren van kennis. Maar ook het ontwikkelen van een behoorlijk contra-intuitieve denkwijze.
Ik zou je boek lezen (ten minste als het gerelateerd zou zijn aan je ontwikkeling tot een wetenschappelijke denkwijze of iets dergelijks).
RV says
Waarom de ene filosoof wel aanvaarden en de andere niet? Wellicht heeft dat te maken met redelijkheid. Nietzsche is niet altijd even redelijk. En bij Hegel is het nog erger gesteld. Bij Popper daarentegen is er wel veel redelijkheid te bespeuren.
De wetenschappelijke methode komt in het kort neer op het volgende: het zo breed mogelijk testen van je hypotheses. En dat betekent zowel pogen als het één en ander proberen te verifiëren (corroboreren) als ook proberen te falsificeren. En dat doe je niet in je ééntje maar samen met je collega’s.
Emiel De Jonge says
Als je dan over wetenschapsfilosofen spreekt zou wat kennis over Bacon, Locke, Whewell, Hume, Paine, Kant, Mill, Dewey, Fleck, Quine, Duhem, Kuhn, Lakatos, Hempel, Feyerabend, van Fraassen, Cartwright, Goodman en dergelijk ook wel handig. Want de filosofie, hoe graag wetenschappers dit ook willen is niet zo simpel als de falsificatie theorie van Popper. Het is echter wel 1 van de belangrijkste criteria voor demarcatie en dergelijke. Maar daarbij zijn ideeën als aanvullende hypothesen van Quine en Duhem belangrijk omdat dit laat zien dat een theorie uit veelvuldige hypothesen bestaat en dat je dus een theorie niet gemakkelijk kan falsifiëren maar dat het vooral de verschillende aanvullende hypothesen die vaak gefalsifieerd worden waardoor de theorie verfijnd wordt maar niet ontkracht. En ideeën als afleiden naar de beste verklaring zijn ook van belang. En zo zijn er nog tientallen andere belangrijke ideeën die afkomstig zijn van wetenschapsfilosofie en epistemologie. Nietsche heeft volgens mij niet echt een nuttige bijdrage geleverd aan wetenschapsfilosofie of epistemologie, gezien zijn anti-wetenschappelijke anti-rationalistische ideeen.
Ik vind het nogal historisch en contextueel incompleet om alleen maar een paar wetenschapsfilosofen te noemen (en vaak zelfs alleen) Popper te citeren alsof wat hij beredeneerde het meest doorslaggevend vanuit de wetenschapsfilosofie is. Die waslijst van namen die ik benoemde zijn er maar een paar die belangrijke bijdrage hebben gedaan aan wetenschapsfilosofie en epistemologie. Maar ik denk voor zij die wetenschapsfilosofie hebben gehad wel bekend zullen zijn met die aantal die ik benoem.
Martin_Bier says
De wetenschapsfilosofen zijn soms best aardig en interessant om te lezen. Maar wie natuurkunde, scheikunde, geologie of biologie studeert, die is doorgaans niet verplicht om ook maar één enkel college te volgen waarin Popper, Kuhn & Trawanten de revue te passeren. Waar men wel wetenschapsfilosofie moet studeren, dat is aan de faculteiten waar men zich met psychologie, sociologie, etc. bezighoudt. Met alle respect, maar de gammawetenschappen hebben veel minder opgeleverd dan de betawetenschappen. De gamma’s weten veelal zelfs nog niet hoe ze moeten beginnen met hun onderneming (de studie van maatschappij en van menselijk gedrag) en vandaar die fixatie op “wetenschappelijke methoden.”
Aan de betakant heeft men die filosofie in wezen niet nodig. Het blijkt dat je natuurwetenschap het beste leert, niet aan de hand van een PopperTekst, maar aan de hand van studie van wat de natuurwetenschap tot nog toe heeft opgeleverd. Er is geen recept voor succesvolle wetenschappelijke productie. Je volgt geen handboek met regeltjes. Je draait een tijdje mee en je bouwt daarmee een intuïtie op. Eigenlijk is dat maar goed ook, want als wetenschappelijke vooruitgang een kwestie was van toepassing van een algoritme, dan kon je het allemaal door een computer laten doen.
Veel belangrijke natuurwetenschappelijke ontdekkingen worden trouwens nog altijd puur bij toeval gedaan. Buckyballs, supergeleiding bij hoge temperatuur, röntgenstraling en vulkanisatie van rubber zijn voorbeelden die me hier te binnen schieten. En nogmaals, het is juist zulke grilligheid die het leuk houdt.
RV says
Aan Martin
Een zeer relevante opmerking van jou dat fysici prima functioneren zonder wetenschapsfilosofie. Waar zou dat aan liggen? Waarschijnlijk omdat zij van nature hun hypotheses binnenstebuiten keren en van alle kanten proberen te bezien.
Voor historici en tekstwetenschappers is enige toegepaste wetenschapsfilosofie wel van enig belang, dunkt me. Niet zo zeer als positieve methode, als receptuur, maar meer als een lijstje van welke fouten je dient te vermijden. Bijvoorbeeld: maak van middeleeuwers geen moderne mensen, vaar niet blind op een enkele bron, mijd grote stappen.
RV says
Aan Emiel
Ik heb volgens mijn bescheiden mening wel enige kennis van wetenschapsfilosofie. Maar het strooien met namen als ware het confetti lijkt mij in korte commentaartjes niet ter zake, Iets anders is het vermelden van namen met de daarbij gerelateerde standpunten in een langer artikel . Dan is het wel op zijn plaats. 🙂
Emiel De Jonge says
Aan RV.
Mijn punt was dat alleen Popper of Kuhn (wat meestal het geval is) behoorlijk uit historische context is. Alle wetenschapsfilosofen hebben veel fout over wetenschap maar meeste hebben ook erg nuttige ideeën. Popper is een mooie voorbeeld, zijn falsificatie criterium is zeer nuttig maar ook zeer beperkt en veel in de wetenschap gaat niet zo. Net als Kuhn die de term observaties en ideeën over observaties mengt, en zijn paradigmes zijn ook geen voorspellers en kloppen in veel gevallen niet helemaal, maar toch heeft ook hij nuttige observaties en ideeën. Wat ik hiermee wilt zeggen is dat de meeste historische wetenschapsfilosofen waren zowel deels fout als correct, en alleen het complete plaatje in de context levert de meest nuttige informatie op. En wat ik met al die namen wou aanwijzen is dat alleen Popper of Hegel een zeer beperkte plaatje geven en dat er erg veel nuttige informatie te verkrijgen is uit een ietwat completere historische plaatje.
Alle namen die ik eerder benoemde zijn te vinden in de volgende lijst.
https://en.wikipedia.org/wiki/List_of_philosophers_of_science
Ik wou absoluut niet beweren of impliceren dat jij of iemand anders niet weet waar jullie het over hebben. Als ik die indruk wekte, mijn excuses daarvoor.
Ik wil graag afsluiten met dat ik het met je eerdere berichten eens ben over de redelijkheid van filosofen. Dat is iets wat wel vrij duidelijk is na een cursus wetenschapfilosofie. Net als dat wetenschapsfilosofen inderdaad te kritisch zullen zijn en in hun eigen woorden te veel aan “distinction mongering” doen als het op hypothesen aan zal komen.