Het college van de gemeente Amsterdam wees een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de meerkosten van een orthomoleculair dieet af. Met adviezen van de GGD in de hand voerde het college aan dat voor het dieet geen medische noodzaak bestond. In beroep gooide de appellante een advies van een orthomoleculaire arts in de strijd. De Centrale Raad van Beroep stelde in navolging van de rechtbank vast dat het college dit advies terecht terzijde geschoven had. Een medische noodzaak voor het dieet is niet vast komen te staan.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is niet heel verrassend: eerder stelde hij het college van de gemeente Apeldoorn al in het gelijk toen dat een aanvraag voor bijzondere bijstand in verband met de aanschaf van orthomoleculaire voedingssupplementen afwees. In het Amsterdamse geval had de orthomoleculaire arts Van Lith gesteld “dat appellante lijdt aan een ernstige hypothyreoïdie [tekort aan schildklierhormonen, LD] en dat zij geen lactose en gluten kan verdragen”. Van Lith – achter in de zeventig – is vooral bekend van zijn activiteiten met het hormoon HCG als vermeend afslankmiddel, dat echter totaal niet effectief is. Er zijn ook genoeg redenen om de orthomoleculaire diagnoses en adviezen van Van Lith en zijn collega’s op dit gebied kritisch te benaderen. Dat deed de GGD Amsterdam dan ook in haar eigen advies:
“Daarin staat vermeld dat het verband tussen het aangevraagde dieet en de door Van Lith in zijn verklaring vermelde diagnose op grond van reguliere geneeskunde niet is te verklaren, dat de wetenschappelijke basis van orthomoleculaire diëten en voedingssupplementen nooit is aangetoond en dat in de reguliere geneeskunde geen medisch noodzakelijke diëten bekend zijn voor hepatitis C en hypothyreoïdie. Ook in het specifieke geval van appellante is er geen medisch-wetenschappelijke grond om een dieet of voedingssupplementen die op basis van orthomoleculaire diagnostiek worden voorgeschreven, te vergoeden vanuit de bijzondere bijstand. Voor de ziekten van appellante bestaan goede reguliere behandelingen via een internist-endocrinoloog en deze worden vergoed door de zorgverzekeraar. Voor een glutenvrij dieet en een lactosevrij dieet is een geobjectiveerde diagnose (na onderzoek door een regulier werkend specialist en een regulier werkend laboratorium) nodig. Een verklaring van een orthomoleculair arts voldoet niet aan die eis.”
Voor de Centrale Raad van Beroep was dit meer dan voldoende. Er was geen aanleiding te veronderstellen dat het GGD-advies op onzorgvuldige wijze tot stand was gekomen, noch dat er wel degelijk sprake was van een noodzaak voor een orthomoleculair dieet in objectief-medische zin. De Centrale Raad daarover:
“Met de door haar overgelegde verklaring van Van Lith heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat die noodzaak wel bestaat. De GGD heeft in het advies van 15 januari 2015 afdoende gemotiveerd dat de verklaring van Van Lith, die orthomoleculair arts is, niet is gebaseerd op wetenschappelijke inzichten binnen de reguliere geneeskunde, waar voor de diagnose die Van Lith noemt en voor hepatitis C geen dieet bekend is. Bovendien heeft de GGD meer medische achtergrondinformatie bij Van Lith opgevraagd, maar niet ontvangen. Ook appellante heeft in hoger beroep geen andere, objectieve, medische gegevens overgelegd. Voor zover appellante heeft aangevoerd dat de uitslagen in het laboratorium goed zijn en dat haar gezondheid aanmerkelijk is verbeterd sinds zij haar dieet volgt, van welke stelling zij overigens evenmin objectieve medische gegevens heeft overgelegd, geldt dat niet is aangetoond dat dit een gevolg is van het door haar gevolgde dieet. Het college mocht dan ook afgaan op de adviezen van de GGD.”
Met deze tweede uitspraak over orthomoleculaire geneeskunde in korte tijd tekent zich een duidelijke lijn af in de jurisprudentie: supplementen en medisch niet-noodzakelijke diëten, allemaal prima, maar niet van gemeenschapsgeld. Ik kan dat alleen maar toejuichen, maar de orthomoleculairen zullen daar uiteraard anders over denken.