Harm Mobach is een gepensioneerd belastingrechter, die zijn schrifturen, columns en herinneringen op een recent in het leven geroepen website heeft gepubliceerd. Ik werd erop geattendeerd door zijn collega mr. N.H. de Vries, een aanhanger van wijlen Moerman, die de btw-vrijstelling van allerlei kwakzalverijen zeer toejuicht. In een van die arresten – om een gruwelijk voorbeeld te noemen – werden de prestaties van een magnetiseur annex varkenshouder gelijkwaardig geacht aan die van psychiaters.
Ik ontleen aan Mobachs column Belastend materiaal vier voorbeelden van de zware taak waar deze rechters zich soms voor geplaatst zien. In een proefschrift, dat in 1870 aan de Rijksuniversiteit Leiden werd verdedigd, stond het volgende. Ik citeer: ‘De wetgeving op de patenten is op dit moment een chaos van verwarring. Is het rechtvaardig om, ter berekening van de winstgevendheid ener fabriek, het aantal werklieden tot maatstaf te nemen? En dat in een eeuw, waarin één stoommachine soms honderden werklieden vervangt? Waarom is een predikant die ƒ 800 jaarlijks tractement met vrije woning en tuin heeft, vrij van de belasting en een boekhouder die ƒ 500 verdient, niet?‘
In 1914 gold dat er ‘Geene belasting wordt geheven wegens het houden van bakers en zoogende minnen …’ Mobach stelde zich de vraag waarom de wet spreekt van ‘zoogende’ minnen? Is dat geen pleonasme? Aantekening 1 op art. 21 van het handboek geeft de verklaring: ‘De wet stelt alleen “zoogende” minnen vrij. Dit verdient – aldus het Voorlopig Verslag – de voorkeur, omdat er ook drooge minnen zijn, die zeker niet behoren vrijgesteld te worden, omdat het hier dikwijls vertering van weelde betreft.’
In 1995 wees de Hoge Raad in drie weken tijd vijf arresten over het begrip werkkleding in de inkomstenbelasting: het poloshirt van een gymleraar bleek aftrekbaar, onbruikbaar geworden kleding van een werknemer in de zwavelindustrie niet; het zwarte pak, de zwarte schoenen en de zwarte overjas van de predikant van een Gereformeerde kerk weer wel, enzovoort. 16 Deze rechtspraak vond zijn grond in de belastingvereenvoudiging die in 1990 als Oort-II de fiscale geschiedenis inging.
Het onderscheid tussen zogende en droge minnen is uit de belastingwetgeving is verdwenen en dat stemt, aldus Mobach, op het eerste gezicht tot tevredenheid. Maar de beslissing van staatssecretaris Vermeend uit 1995, inhoudend dat digitaal afgestelde luiers, welke bij een bepaalde vochtigheidsgraad een alarm doen afgaan, voor de omzetbelasting dienen te worden gesplitst in een flanellen gedeelte inclusief snoertjes (lage tarief) en een plaswekker (hoge tarief) tempert uiteraard die vreugde.
U ziet het: belastingrechters moeten soms over de onmogelijkste zaken oordelen en doen dat veelal consciëntieus, maar vrijwel steeds op eigen gezag. Zo ook in de huidige tijd, waarin hun oordelen over btw-vrijstelling voor kwakzalvers tot veler en zeker ook mijner scherpe afkeuring hebben geleid. Moeten zij – die kennelijk het verschil tussen een kwakzalverij en reguliere geneeskunde niet scherp kunnen krijgen – zich voortaan niet laten bijstaan door een medische expert van onbesproken reputatie? Daarover vindt er op 1 oktober 2016 een symposium plaats te Amsterdam. U kunt zich nog inschrijven.