Het oude Latijnse adagium De mortuis nil nisi bene wordt veelal uitgelegd als een aansporing om over de doden, die zich immers niet kunnen verdedigen, alleen maar goede dingen te zeggen. Ik ben het daar inhoudelijk niet mee eens, want daarmee degradeer je elke necrologie tot een hagiografie en blijven zwak- of slechtheden onbesproken, zodat er geen finale balans kan worden opgemaakt.
Daarnaast ben ik er door een echte latinist op gewezen dat zo’n interpretatie ook onjuist is. Er staat ‘bene’, een bijwoord, en niet ‘bonum’, zelfstandig naamwoord. Het adagium betekent dus niet dat er dat slechts goede zaken mogen worden genoemd, maar veeleer dat de necrologie op goede/heuse wijze geschreven moet zijn. Ook in de Van Dale heet het dat de gewoonlijk aan Chilo, een der wijzen van Griekenland, toegeschreven uitspraak tegenwoordig minder letterlijk wordt opgevat. Maar ik bevind mij dus in goed gezelschap als ik wel vasthoud aan de meer letterlijke, oorspronkelijke betekenis.
Deze overwegingen zijn weer actueel geworden nu er in de afgelopen maand maar liefst twee personen uit de Lijst der Grootste Kwakzalvers van de Twintigste Eeuw zijn overleden. Eerst Houtsmuller, niet-toxische kankerdokter, en niet lang daarna Sickesz, bedenkster van haar ‘orthomanuele geneeskunde’ (OMG). Beiden hebben hardnekkig tegen mij geprocedeerd, beiden brachten een geneeswijze in de praktijk, waarvoor bij vakgenoten en in de wetenschappelijke literatuur totaal geen steun werd gevonden en beiden vertoonden m.i. psychiatrische problematiek, waarbij dat voor Sickesz nog meer gold dan voor Houtsmuller. Zou ik mij in een necrologie dan moeten beperken tot alleen prijzenswaardige zaken? Dat kan toch niet, hoewel er dan voorspelbaar weer verontwaardigd zal worden gereageerd door fijngevoelige naturen zoals die oud-inspecteur van IGZ. Deze zegde vorig jaar zijn gratis abonnement op het Nederlands Tijdschrift tegen de Kwakzalverij op nadat ik Ivan Wolffers, die wel kanker heeft maar nog niet eens dood is, op de korrel nam. De laatste zette zijn handtekening onder een brief aan de minister van de PPCG waarin glashard werd beweerd dat introductie van alternatieve geneeswijzen de huisartsenzorg 15 procent goedkoper zou maken.
Over Sickesz hoef ik niet veel meer te melden of het zou moeten zijn dat haar carrière toch een naar slot heeft gekregen: ooit erelid van de beroepsvereniging NVOMG, later tot haar verbittering zelfs geroyeerd als lid toen zij begon te beweren ook depressies, autisme en schizofrenie te kunnen genezen door manipulatie van nekwervels. Eens beweerde zij dat haar vak, de OMG, alleen door artsen mocht en kon worden beoefend. Daarvan zijn er momenteel nog zo’n 75 actief en de verzekeraars betalen grif, maar haar eigen praktijk wordt voortgezet door haar twee kinderen Lotus en Willem, geen van beiden arts. Houtsmuller valt het meest kwalijk te nemen, dat zijn behandelend artsen (hij had eens een ‘dun melanoompje’ op zijn been) keer op keer de leugen moesten lezen waarmee hij zijn interviews en boeken begon: ‘Ik was opgegeven’ et cetera. Niks van waar, maar zij konden dat door hun beroepsgeheim niet weerspreken en zagen met lede ogen hoe duizenden kankerpatiënten de kostbare en onsmakelijke Houtsmullermethode gingen volgen. Pas toen het KWF de man ook nog als feestredenaar vroeg op zijn 50-jarig jubileum, pas toen doorbrak een van hen het stilzwijgen en lichtte de VtdK in. De rest is bekend: Houtsmuller won weliswaar zijn rechtszaak tegen mij, maar zijn reputatie was gebroken. De mortuis nil nisi bene: vasthouden aan de klassieke betekenis, zou ik zo zeggen.