Het demarcatieprobleem is iets waar skeptici al dan niet bewust voortdurend mee bezig zijn: het scheiden van wetenschappelijke kennis en alles wat niet wetenschappelijk onderbouwd is of als pseudowetenschap gezien moet worden. De naam van Karl Popper is er nauw mee verbonden sinds hij falsifieerbaarheid als demarcatiecriterium voorstelde: een wetenschappelijk theorie moet toetsbaar zijn en op grond van het falen van een toets worden verworpen. Dit idee leeft nog steeds, maar kreeg al snel kritiek.Thomas Kuhn liet zien dat er ook allerlei sociale en psychologische aspecten een grote rol spelen in het wetenschapsbedrijf. Veel van wat we als wetenschap beschouwen is niet toetsbaar en wetenschappers blijken in praktijk niet te werken volgens het ideaal van Popper, met het eerst opstellen van hypothesen en die onderuit proberen te halen met zo scherp mogelijke tests.
Larry Laudan verklaarde in 1983 het demarcatieprobleem min of meer dood. Het falsificatieprincipe van Popper was niet afdoende gebleken en andere criteria waren ook niet te bedenken om het onderscheid verantwoord te maken. Veel filosofen delen dit inzicht en het demarcatieprobleem verdween onder in de la. Ten onrechte volgens Massimo Pigliucci en Maarten Boudry. Zij stelden daarom een stevige essaybundel samen onder de titel Philosophy of Pseudoscience – Reconsidering the Demarcation Problem met stukken van 26 verschillende auteurs, die wel wat te zeggen hebben over pseudowetenschap.
Eigenlijk valt het met die doodverklaring van het demarcatieprobleem door Laudan wel mee. Hij stelt dat de term pseudowetenschap niet zinnig te gebruiken is om hele takken van sport weg te zetten, maar dat critici (of skeptici) zich zouden moeten beperken tot het weerleggen van concrete uitspraken of artikelen. Dus niet ‘frenologie is een pseudowetenschap en het is daarom idioot er nog tijd en energie aan te verspillen’ maar eerder ‘in artikel X beweert auteur Y dat deze typische vorm van de schedel wijst op gedrag Z, maar dat klopt niet vanwege A-B-C’. Dit laat ook meteen zien wat het nadeel is van die aanpak: ook al hak je één kop van de pseudowetenschappelijke Hydra af, het belet niet dat er meteen een soortgelijke uitspraak zijn kop opsteekt. Er is duidelijk behoeft aan een grondigere aanpak van pseudowetenschappen, want sommige vormen een gevaar voor individuen of kunnen andere vervelende effecten in onze samenlevingen hebben.
Een probleem met een strikte opvatting van falsifieerbaarheid is dat sommige pseudowetenschappen er gewoon door heen fietsen. Astrologie doet bijvoorbeeld niet veel anders dan toetsbare uitspraken, alleen scoren die niet beter dan wanneer je naar willekeurig gekozen uitspraken zou kijken. Toetsbaar ja, maar doorstaan van serieuze tests ho maar. Anderzijds kun je afvragen of je iets als snaartheorie ooit wel tot toetsbare uitspraken zal leiden. Zou je het daarom vooralsnog niet als pseudowetenschap moeten kwalificeren? Of wat minder denigrerend, als ‘protowetenschap’? Er komt dus wat meer bij kijken dan alleen die falsifieerbaarheid en wetenschappers zullen als je ze er naar vraagt vaak elementen noemen van een lijstje als: interne consistentie, overeenstemming met aangrenzende vakgebieden, reproduceerbaarheid van data, betrouwbaarheid van methoden, hoe gaat men om met kritiek, enzovoort.
Zo’n multidimensionale aanpak zien de schrijvers van het eerste deel (waaronder Pigliucci en Boudry zelf) als uitweg. Als voorbeeld geeft Pigliucci een indeling van een aantal (pseudo)wetenschappen op twee assen, waarmee je min of meer een onderscheid kunt maken, die niet mogelijk was met het criterium van Popper (zie hiernaast). Anderzijds stelt hij wel vast dat het trekken van een scherpe grens nog steeds niet zo makkelijk is. Het indelen van de onderwerpen op meer assen geeft echter weer andere inzichten. En door een aantal van die verschillende manieren om er naar te kijken te combineren zul je onder wetenschappers toch redelijk snel consensus bereiken of iets serieus te nemen wetenschap is of niet.
Wat ook naar voren komt is dat pseudowetenschap vaak een temporeel aspect heeft. Iets wat als wetenschap start, kan in de loop van de tijd in pseudowetenschap ontaarden (bijvoorbeeld koude kernfusie). Pseudowetenschappers houden hardnekkig vast aan hun idee ondanks al het tegenbewijs. Het is logisch dat de lat voor het ogenschijnlijk wel serieuze ‘bewijs’ dat deze onderzoekers nog wel eens aanleveren, steeds hoger wordt gelegd. Na voortdurend falen bij tests, wordt zo’n idee moeilijker te aanvaarden en hoe buitengewoner de beweringen hoe buitengewoner het bewijs ervoor moet zijn.
Andersom kan het echter ook. Iets dat door wetenschappers eerst als pseudowetenschap weggezet wordt, kan na steeds beter ondersteunend bewijs geaccepteerd worden als serieuze wetenschap, zoals de geschiedenis van de evolutietheorie laat zien. In het boek beschrijft Michael Ruse die ontwikkeling in From Pseudoscience to Popular Science, from Popular Science to Professional Science.
De strijd tussen de evolutietheorie en creationisme wordt overigens vaak aangehaald door verschillende auteurs. Dat is niet zo verwonderlijk, gezien de verhitte strijd die daarover in de Verenigde Staten tot aan het Hooggerechtshof is gevoerd. Een meer Europese tegenhanger ontbreekt, maar misschien is er ook niet zo eenvoudig een kwestie te noemen waarover aan onze kant van de Atlantische oceaan recent nog vergelijkbaar fel gedebatteerd is. Een paar stukken vond ik minder sterk of sprongen er qua onderwerp wat vreemd uit. Toevallig of niet, allemaal in het deel dat True believers and their tactics heet. Een stuk van Jean Paul van Bendegem over hoe discussies met pseudowetenschappers kunnen verlopen en wat voor soort argumentatie je in de strijd zou kunnen werpen, is aardig, maar niet erg specifiek voor pseudowetenschap.
Een ander artikel dat wat te formeel aandoet, gaat over klinische trials en waarom die al dan niet ingezet kunnen worden voor de evaluatie van alternatieve behandelwijzen. Het is een formele inkadering van een (dubbelblind) onderzoek, die op zich klopt, maar aan de belangrijkste praktische problemen mijns inziens te makkelijk voorbij gaat. De schrijver van het stuk, Jesper Jerkert, probeert aan te tonen dat de bezwaren vanuit sommige alternatieve behandelwijzen tegen die trials niet opgaan, maar vergeet dat een RCT bij normaal medicijnonderzoek maar het laatste stukje van bewijs van een groter geheel is, dat begint met het aannemelijk maken dat een behandeling überhaupt zou kunnen werken. De belangrijkste alternatieve behandelwijzen komen juist graag met bewijs in de vorm van RCTs aanzetten, omdat je daar met een beetje geluk (en eventueel wat gemanipuleer) aan significant positieve resultaten kunt komen. Een beetje moeilijk door te komen (vooral het begin) vond ik The case of Freud’s Sexual Etiology of the Neurose een stuk waarin Frank Cioffi (overleden in 2012) stevig afrekent met de wetenschappelijk pretenties van de ideeën van Freud. Misschien moet je er ook gewoon wat meer in thuis zijn dan ik.
Naast de filosofische stukken die het demarcatieprobleem theoretisch aanpakken, heb ik vooral de historische en sociologische stukken met veel plezier gelezen. Thomas Nickels geeft in The Problem of Demarcation een mooi overzicht van de geschiedenis van de problematiek en zet de ideeën van Popper, Imre Lakatos, Kuhn en Laudan op een rijtje (uiteraard komen Aristoteles en Wittgenstein ook even langs). Ook de bijdrage van Michael Shermer is lezenswaardig en biedt meer dan de andere stukken praktische handvatten om pseudowetenschap te herkennen.
Intussen zou je misschien denken dat Boudry en Pigliucci alleen mannelijke auteurs wisten te strikken, maar er staan ook paar zeer interessante stukken van vrouwen in. Noretta Koertge schrijft over het (meestal) ontbreken van een kritische gemeenschap bij de pseudowetenschappers in tegenstelling tot de echte wetenschappen waar kritiek georganiseerd is. Weer zo’n as waarop je de (pseudo)wetenschappen zou kunnen indelen in een multidimensionale aanpak. En Barbara Forrest tast aan de hand van Hume de grenzen tussen wetenschap en religieuze pseudowetenschap af.
Ik vergeet dan nog wat auteurs ( m/v) te noemen, maar het is lastig om in een korte bespreking dit boek volledig recht te doen. Daarvoor is het te rijk aan ideeën. Er is ook nog aandacht voor niet experimentele wetenschap en de cognitieve wortels voor pseudowetenschap (hoe komt het eigenlijk dat dat soort ideeën bij mensen opkomen en beklijven?). Het onderscheid tussen pseudowetenschap en echte wetenschap blijft een lastige kwestie. Dit boek probeert, in mijn ogen terecht, een gedegen analyse van het probleem hoger op de agenda te plaatsen. Het idee dat wetenschappers zo ook wel ‘zien’ wat echte wetenschap is en wat niet, is geen bevredigende oplossing. Het is niet zo dat dat oordeel nergens op gebaseerd is en dat er vaak vergissingen gemaakt worden, maar de impliciete uitgangspunten en redenaties die leiden tot dat oordeel mogen wel wat helderder verwoord worden. Er komen dan vast inzichten naar boven die in andere gevallen ook goed van pas komen. De gereedschapskist met instrumenten om pseudowetenschap te bestrijden kan best aangevuld worden met wat nieuwe ‘heavy duty tools’.
Het is geen makkelijk boek, maar voor iedereen die wat serieuzer wil nadenken over waar hij als skepticus mee bezig is, durf ik het toch aan te raden. Waar haal je immers de arrogantie vandaan het beter te weten dan al die zwevers om ons heen? 😉 De inleiding van het Engelstalige boek is overigens hier te lezen, dan kun je zelf nog een beter idee krijgen of het wat voor je is. Ten slotte nog een tip: in een podcast van Rationally Speaking spreekt Boudry over het boek, geïnterviewd door Julia Galef en … Pigliucci. Dat wordt gelukkig toch niet saai, omdat Pigliucci en Boudry het ook niet op alle punten met elkaar eens zijn.
Roland Bouman says
Leuk stuk! Goed dat het niet gebleven is bij het doodverklaren van het demarcatieprobleem.
Ik kreeg bij de verklaring van deze zogenaamde multi-dimensionale aanpakken wel het gevoel dat het niet duidelijk is hoe langs de verschillende dimensies gemeten wordt.
Neem nu dat grafiekje van Pigliucci: wat voor een grootheid heeft “Empirical knowledge”, en hoe meet je dat? Het lijkt mij eerlijk gezegd een onwerkbaar breed begrip, alleen al omdat “empirical knowledge” uit zowel verificaties als falsificaties bestaat. Het kan toch niet de bedoeling zijn om die allemaal op 1 hoop te gooien.
Andere genoemde dimensies (“Theorethical knowledge”, “ontbreken van een kritische gemeenschap”) zijn ook niet zo klip en klaar vast te stellen. Zonder dat er overeenstemming is over hoe je dergelijke zaken quantificeert kun je aan de inzichten die je uit zo’n “multidimensionale” analyse verkrijgt geen andere dan exploratieve waarde hechten.
Pepijn van Erp says
Pigliucci geeft ook wel aan dat er best wel wat op af te dingen valt:
FrankVerweren says
Is het niet gevaarlijk om protowetenschap te introduceren? Daar gaan de kwakzalvers zich massaal op storten, als ze dat al niet doen. “Homeopathie is met de huidige stand van wetenschap gewoon nog niet te bewijzen”.
Pepijn van Erp says
Nou, volgens mij niet. Veel van die kwakzalver theorieën hebben juist allerlei concrete uitspraken gedaan, die bij goed toetsen door het ijs zijn gezakt. Homeopathie is natuurlijk een uitstekende illustratie daarvan, als homeopaten hun vak serieus zouden nemen zouden ze geen moeite hebben om mee te werken aan zo’n geneesmiddelproef als door Skepsis is voorgesteld.
De stand van zaken bij een ‘protowetenschap’ als stringtheorie is totaal anders, daar wordt in eerste instantie gewerkt aan aan formulering die ook alle verschijnselen die we goed denken te begrijpen met ‘eenvoudigere’ modelllen moet kunnen verklaren.
FrankVerweren says
Als ik zie hoe de homeopaten zich tot nu toe als een paling in een emmer snot bewegen om alles aan te grijpen waarom homeopathie zo moeilijk te bewijzen is, denk ik niet dat ze aarzelen om zichzelf (onterecht) het stempel protowetenschap te geven.
Albert Bakker says
Ik weet niet of het uit zou maken (either way) of je een extra categorie toevoegt. Pseudowetenschappers blijven zich altijd wel tooien met bedoelde veren. Wat deze specifieke term aan extra gevaar zou opleveren is me niet duidelijk.
Het nut van zo’n extra term is me ook niet duidelijk. Ik kan er wel iets bij bedenken bijv. protowetenschap als een woord voor de (theoretische) fase van het vormen van hypothesen. Een verkennende fase in het proces. Maar wat dit precies toevoegt aan onderscheidend vermogen tussen bona fide en pseudo weet ik niet.
Supersnaartheorie (samen met andere theorieën als Loop Quantum Gravity, Causal Dynamical Triangulation en een aantal andere gegadigden zijn in de business van unificatie (van zwaartekracht met de overige drie krachten, waarbij de laatste twee ook zelf de ruimtetijd genereren.) En het streven naar unificatie is op zichzelf alweer een vermoeden (zij het een met héél goede redenen.)
Maar supersnaartheorie doet ook wel degelijk voorspellingen die te testen zijn, bijvoorbeeld het bestaan van supersymmetrische deeltjes (met dit voorbehoud: zonder supersymmetrie geen supersnaartheorie maar niet vice versa) met massa’s die laag genoeg zijn dat ze deze zouden moeten kunnen produceren in het LHC of in ieder geval verschijnselen zouden moeten produceren die te detecteren vallen in de manieren waarop bepaalde bij de botsingen van protonen geproduceerde deeltjes vervallen. Alleen blijft dan altijd weer de mogelijkheid open om als ze niet worden gevonden bij lagere energieën/ massa’s (zoals tot nu steeds het geval was) men altijd een op zich altijd legitieme en verdedigbare ad hoc verandering in de theorie kan maken (spontane symmetrie-breking bij een hogere energie postuleren bijv.) dat ‘tegenvallende’ experimentele uitkomsten kan inpassen. En dat is in Popperiaanse zin voor de theorie óver de demarcatielijn.
Oh wacht, ik ben aan het afdwalen…
FrankVerweren says
Ik krijg de indruk dat protowetenschap verzonnen is omdat serieuze maar wilde en nog verre van bewezen theorieën nu volgens de definities onder pseudowetenschap zouden vallen. En daar zit ook homeopathie en astrologie en daar wil je niet samen mee gezien worden, ook al heb je 99% kans dat de theorie uiteindelijk bevestigd gaat worden.
Hans1263 says
Dat kunnen ze dan wel beweren, maar hun “protowetenschappelijke” opvattingen zijn en blijven flagrant in strijd met wat wetenschappelijk vast staat. Laten ze dan eerst maar eens een poging doen tot harmonisatie van “protowetenschap” met wetenschap. Zolang homeopaten daarin geen enkele vooruitgang boeken, ja zelfs geen poging willen doen tot een aantal zeer eenvoudige proefjes, krijgen ze geen wetenschappelijke poot aan de grond. Het is en blijft een onzinnige dwaalleer.
FrankVerweren says
Mee eens, maar dat zal de homeopaten een worst zijn.
Zolang ze weer een leuke goed klinkende term aan hun rechtvaardiging kunnen toevoegen zijn de gelovigen weer van extra gereedschap voorzien.
Dat iets van alle kanten rammelt hindert ze nu ook niet om het toch (tegen de klippen op) te verkondigen. “Beneviste” en “Zwitserland” staan nog steeds standaard in hun lijstje van verdediging.
Hans1263 says
Heel simpel, dan blijven we toch gewoon even hard roepen dat het klinkklare nonsens en een dom soort geloof is?
Ragnar764 says
Dus op bepaalde terreinen overlappen pseudowetenschap en wetenschap elkaar ook enigszins, zou je dus wel kunnen stellen.
Dat maakt het onderscheid er niet gemakkelijker op.
Albert Bakker says
Nou ja, waar voor de wetenschap demarcatie een grens aan de afgrond is en de grens onscherp, is er voor pseudowetenschap nog een rand om aan vast te klampen. Wat voor de een een probleem is en een gevaar inhoudt, is voor de ander een redding.
Het onderscheid is duidelijk te zien, alleen de rand zelf niet.
Ragnar764 says
De grens bij een afgrond is juist helemaal niet onscherp, integendeel en van redding is ook helemaal geen sprake voor pseudowetenschappers, want je even aan de rand vastklampen geeft weinig soelaas, het is even uitstel van executie want je flikkert absoluut naar beneden.
En wie ziet het onderscheid nu zo duidelijk, want er wordt nogal verschillend tegen aangekeken.
Ander metafoor, Albert.
Albert Bakker says
Haha je hebt gelijk ook het is een metafoor van niks. Beetje te visueel ingesteld denk ik.
Marianne dO says
Deze ken ik al jaaaren , was een werktitel van een theatervoorstelling.
Gisteren stonden we aan de rand van de afgrond.
Vandaag zijn we een stapje verder.
Marianne dO says
OEPS, het schoot me zomaar te binnen.
Niets negatiefs inde zin.
Albert Bakker says
Ook niet negatief opgevat hoor. Ik vind het ook een leuke titel, beetje lang maar evocatief op een goede manier.