De onderstaande lezing gaf Paul Kirschner tijdens het Skepsis Congres 2012: Bij de Les.
Bezochte activiteiten
Een preview van het Einde der Tijden in De Balie
Hier op Kloptdatwel.nl zijn we niet de enigen die geïnteresseerd zijn in het Einde der Tijden, zoals bijvoorbeeld verwacht wordt op aanstaande vrijdag 21 december 2012. Debatcentrum De Balie in Amsterdam organiseerde deze week een Kenniscafé bestaande uit een rijk gevulde avond waarin op verschillende manieren de aanstaande verwoesting van onze planeet werd belicht.
De stemming zat er, skeptisch gezien, al direct goed in toen het volledige publiek aan het begin van het programma toegaf er wel vertrouwen in te hebben dat de aarde volgende week nog bestaat. Echter, iets later op de avond liet een aantal bezoekers doorschemeren wel wat te zien in de komende ‘verandering van bewustzijn’ over de hele wereld. Een enkeling verwoordde de teleurstelling over de negatieve blik hierop door de (veelal skeptisch georiënteerde) sprekers. Er is, klaarblijkelijk, enige discrepantie tussen de verschillende kampen over hoe er gedacht wordt over de vrolijkheid van het snel naderende vergaan van de aarde.
Het eerste onderdeel van de avond, een spoedcursus apocalyptisch denken, werd verzorgd door Maarten Keulemans die in zijn boek Exit Mundi ruim zeventig scenario’s voor het einde van de wereld verzameld heeft. De bijbehorende website, hoewel ietwat gedateerd ogend, biedt een schat aan informatie voor de ware ‘einde der tijden’-enthousiast. Mooi zijn ook de titels van zijn verkozen rampscenario’s zoals ZZAPP!, WHAMMO!, en BLUB… BLUB!
In een lezing die wat nuchterder van toon was, legde archeologe Laura van Broekhoven nog eens even rustig uit hoe het ook alweer zit met die Maya-kalender en hoe ze toch echt niet het einde van de wereld voorspeld hebben. Gesneden koek voor de doorgewinterde skepticus uiteraard! Ondertussen werd overigens duidelijk dat de aanwezige experts ook niet wisten hoe laat de wereld precies zou moeten vergaan, maar volgens de algemene consensus in de zaal zou dat om 12:11 uur vrijdag begin van de middag moeten zijn. Een beetje vroeg voor onze borrel [zie afbeelding], maar ja dat wisten die Maya’s toen natuurlijk nog niet!
Hierna werd Joke van Saane, godsdienstpsychologe aan de VU, door presentator Martijn van Calmthout1 aan de tand gevoeld over de vraag waarom mensen nou zo graag in doemscenario’s geloven. Vooral bij haar kwam het idee ter sprake dat mensen deze aanstaande gebeurtenissen vaak positief benaderen en reikhalzend uitkijken naar de komende veranderingen waarin het, in hun ogen, alleen maar beter kan worden. Als minst ‘skeptische’ spreker was het juist interessant dat ze deze andere kijk op het Einde der Tijden belichtte, terwijl de rest van de avond vooral ging over massa-uitstervingen door kometen, vulkanen en klimaatveranderingen. Er blijkt, zoals eerder gezegd, nogal uiteenlopende ideeën te zijn over hoe de zaken eruit zullen zien op 21 december 2012.
Verder stond er op het programma nog een ietwat deprimerende uiteenzetting door paleoklimatoloog Lucas Lourens over mogelijke planetaire doemscenario’s en de rol die de uitstoot van fossiele brandstoffen door de moderne mens kan spelen in een potentiële herhaling van een al eerder voorgekomen massa-uitsterving. Hierna was er nog even tijd voor een vrolijke afsluiter met een onzinfilmquiz over films met geheel toepasselijke thema’s, denk aan Armageddon, Deep Impact en The Matrix, uitgekozen door George van Hal. Ondanks het feit dat niemand uit onze Skepsis-delegatie het lukte om de quiz te winnen, was het toch zeker een leuke avond om op terug te kijken!
1. Martijn van Calmthout omschreef zich overigens als ‘gepatenteerd atheïst’ en blijkbaar zijn goddeloosheid zeer serieus neemt. Tenminste, dat of zijn woordgebruik is gewoon wat curieus.
Skepsis Congres 2012 – Huub Philippens – Incompetentiegericht onderwijs
De onderstaande lezing gaf Huub Philippens tijdens het Skepsis Congres 2012: Bij de Les.
Op Phillipens’ eigen website is de tekst van de lezing te verkrijgen.
Er zijn helaas geen opnamen gemaakt van de eerste spreker Joost Hulshof. Mogelijk komen er binnenkort audio-opnamen beschikbaar.
Skepsis congres 2011 – Herman Philipse – Vrije wil: een illusie?
In zijn presentatie Vrije wil: een illusie? gaat Herman Philipse vooral in op het boek De vrije wil bestaat niet van Victor Lamme en hoofdstuk XVIII van het boek Wij zijn ons brein van Dick Swaab. Daaraan vooraf belicht hij de raakvlakken tussen filosofie en neurowetenschap. Philipse grijpt de gelegenheid aan om de hersenwetenschappers aan de tand te voelen die denken aangetoond te hebben dat de menselijke vrije wil niet bestaat. Hij gebruikt nadrukkelijk geen PowerPointpresentatie, want er moet een beetje worden nagedacht.
Raakvlak filosofie – neurowetenschap
Een belangrijk raakvlak tussen wetenschapsfilosofie en hersenwetenschap is het vraagstuk van de twee verklaringsniveaus. Wanneer we iemand vragen naar de reden waarom hij of zij iets doet, zal die persoon vaak een logisch klinkende reden kunnen geven. Hersenwetenschappers kunnen daarentegen soms een oorzaak in de herseneen aanwijzen; met een scan kunnen ze aantonen dat iemand iets doet doordat er in de hersenen van die persoon een verandering is opgetreden. Beroemd is de ‘readiness potential’ die zich in het brein voordoet kort vóór de eigenlijke handeling van iemand. Hoe verhouden die twee verklaringen zich tot elkaar? Staan ze naast elkaar of is de ene wellicht te reduceren tot de andere? Dat laatste lijkt niet het geval: in een redenering hebben elementen een logisch verband met elkaar, in de hersenen hebben processen een causaal verband met elkaar; de logica van een redenering is niet terug te brengen tot of te destilleren uit de causale processen in het brein.
Filosofen zien vaak redeneerfouten die het gevolg zijn van het niet goed afbakenen van de gebruikte concepten. Een voorbeeld hiervan is de titel van het boek van Dick Swaab: Wij zijn ons brein. Hoe moeten we deze prikkelende uitspraak duiden? Niet letterlijk in elk geval: in de zin “Ik neem de trein” kun je ‘ik’ niet vervangen door ‘mijn hersenen’ – “Mijn hersenen nemen de trein” klinkt toch raar. Wordt wellicht bedoeld dat hersenprocessen het meeste uit ons leven kunnen verklaren? Toch ook niet: omgevingsfactoren spelen een grote rol bij de dingen die iemand kiest of die iemand overkomen, zoals het aanleren van je moedertaal of het verlies van je benen in een gevecht als militair.
Voor de ontkenning van de menselijke vrije wil zijn historisch gezien grofweg drie stadia te onderscheiden. Eerst hebben theologen de vrije wil ontkend, met het argument dat een alwetende God de toekomst volledig kent, wat mensen geen vrije keus laat: alle keuzes liggen vast omdat God die reeds kent. Vervolgens waren het materialistische filosofen die in een newtoniaanse, mechanistische wereld geen plaats zagen voor de vrije wil: met de toestand op één moment liggen alle toekomstige toestanden vast via deterministische natuurwetten. Vandaag de dag zijn het neurowetenschappers die betogen dat de vrije wil niet bestaat: uit hersenonderzoek zou blijken dat alle keuzes louter het gevolg zijn van processen in het brein.
Victor Lamme: De vrije wil bestaat niet
Victor Lamme noemt de overtuiging dat ‘wij’ het zijn die handelen door een vrije, op redenen gebaseerde beslissing, een regelrechte vergissing. Hij denkt de verklaring in termen van redenen te kunnen afschaffen ten gunste van de verklaring in termen van hersenprocessen. Hij meent dat wat wij ‘redenen’ noemen slechts rationalisaties zijn die door een mechanisme in de linkerhersenhelft (de ‘kwebbeldoos’) worden geproduceerd. Deze kwebbeldoos zou de illusie van vrije wil creëren om te maskeren dat wij het gedrag van anderen niet kunnen voorspellen: zij blijken telkens weer andere dingen te doen dan wij dachten – zij beschikken schijnbaar over een vrije wil. En omdat wij onze eigen hersenprocessen niet kennen, schrijven we onszelf ook een vrije wil toe. Toch blijft deze vrije wil een illusie, een bedenksel. Aldus Lamme.
Philipse ziet in deze argumentatie echter een joekel van een paradox. Want wij kunnen de conclusie van een betoog alleen dan redelijk aanvaarden indien daar goede redenen voor zijn. Als nu al onze redenen slechts rationalisaties zijn, dan is het betoog van Lamme zelf niet op goede redenen gebaseerd maar op rationalisaties en kunnen wij redelijkerwijs de conclusie (dat redenen slechts rationalisaties zijn) niet aanvaarden. Kortweg: als Lamme gelijk zou hebben, dan kan hij zijn eigen conclusie redelijkerwijs niet aanvaarden. Had Lamme maar een expert in de logica geraadpleegd …
Hoe komt Lamme tot zijn conclusies? Wel, om te beginnen door een onterechte generalisering vanuit bijzondere, pathologische gevallen, waaruit blijkt dat iemands hersenen tot allerlei complexe handelingen en gewaarwordingen in staat zijn zonder dat de persoon zich hiervan bewust is. Het is echter een denkfout om te generaliseren van uitzonderlijke, atypische gevallen naar normale, typische gevallen, te weten mensen die gewone beslissingen zeggen te nemen uit vrije wil.
Daarnaast maakt Lamme een onterechte generalisering vanuit hersenonderzoek bij kikkers. Kikkerhersenen gedragen zich niet alsof ze een vrije wil hebben en mensenhersenen zijn meer van hetzelfde, dus daar zal ook wel geen vrije wil aan te pas komen. In kikkerhersenen zien we geen vrije wil en geen redenen, in mensenhersenen ook niet, ergo: vrije wil en echte redenen bestaan niet. Wederom aldus Lamme. Ja zo lusten we er nog wel één: in hersenen vinden we geen logische redeneringen, dus logische redeneringen bestaan niet!
Ten slotte maakt Lamme een onterechte generalisering vanuit experimenten waarin mensen door de proefleider misleid worden. In de colatest bijvoorbeeld worden proefpersonen 3 glazen cola voorgezet, met achter elk glas een ander merk colafles; aan de proefpersonen wordt verteld dat de cola in elk glas uit de fles erachter komt. Desgevraagd geven de proefpersonen redenen waarom ze de ene cola lekkerder vinden dan de andere. Echter, in alle 3 de glazen zit stiekem hetzelfde merk cola! In zo’n geval is het duidelijk dat de redenen die mensen opgeven rationalisaties moeten zijn, want er is geen verschil tussen de cola’s. Uit het feit dat mensen rationaliseren in die gevallen waarin ze op het verkeerde been worden gezet, volgt niet dat mensen in alle gevallen rationaliseren. Soms kunnen wel degelijk goede redenen bestaan. Al met al staan de argumenten van Lamme voor het niet-bestaan van de vrije wil op erg wankele voet. Het boek rammelt aan alle kanten.
Dick Swaab: Wij zijn ons brein
Wat bedoelen we eigenlijk met ‘vrije wil’, of dat bepaalde handelingen ‘vrij’ zijn? Daar vallen diverse begrippen onder. Ten eerste het aantal beschikbare opties: als iemand vrijkomt uit de gevangenis, dan heeft die persoon meer opties (handelingen, bewegingen) tot zijn beschikking dan voorheen. Ten tweede contingentie: indien je in een situatie anders had kunnen handelen dan je daadwerkelijk deed. Omdat je nooit twee keer in precies dezelfde situatie kunt geraken, moet dit gelezen worden als: indien je in dezelfde soort situaties op verschillende manieren kunt handelen, bijvoorbeeld door in restaurants soms witte en soms rode wijn te kiezen. Ten derde een wil de zó vrij is dat deze op geen enkele manier beperkt kan worden. Dit is de meest extreme vorm van het vrijheidsbegrip die o.a. bij Descartes gevonden kan worden. Descartes dichtte de mens een goddelijke, absoluut vrije zielensubstantie toe.
Swaab hanteert deze laatste, extreme vorm van vrijheid. Hij trekt vervolgens uit de resultaten van moderne hersenonderzoeken twee conclusies: dat van volledige vrijheid geen sprake kan zijn én dat wij slechts de illusie hebben een vrije wil te bezitten. De eerste conclusie vormt geen probleem, niemand gelooft nog in de absolute vrijheid van de mens. Iedereen is tot op zekere hoogte vrij én tot op zekere hoogte beperkt in zijn vrijheid. Dat de grenzeloze vrijheid niet bestaat, wisten we dus al, daar hadden we het boek van Swaab niet voor nodig. Daaruit volgt echter niet dat onze vrije wil een illusie is. De vrijheid die we binnen onze beperkingen over hebben, is daarmee niet naar het rijk der fabelen verwezen.
Interessant in dit verband zijn de resultaten van de experimenten van Benjamin Libet. In deze proeven werd mensen gevraagd om meerdere keren hun hand te bewegen binnen een zeker tijdsbestek. De momenten mochten de proefpersonen zelf uitkiezen, daar waren ze helemaal vrij in. Zodra een proefpersoon zijn hand wilde gaan bewegen – de aandrang voelde om te bewegen – moest hij op een (nauwkeurige, maar onconventionele) klok kijken en noteren wat deze klok aangaf. De hersenen van de proefpersonen werden gevolgd door elektroden op het hoofd. Wat bleek? Gemiddeld ongeveer 0,5 seconde voordat een hand bewoog, werd in de hersenen een readiness potential gemeten: de hersenen bereidden het aansturen van de spieren al voor. Maar de proefpersonen rapporteerden gemiddeld 0,2 seconde voordat hun hand bewoog, dat ze hun hand wilden gaan bewegen. Dat is 0,3 seconde ná de readiness potential! Het is alsof de vrije wil achter de feiten aanloopt. Maar is dat echt zo? Philipse laat dit in het midden en schuift deze kwestie door naar de discussieronde.
Conclusie
Ter afsluiting poneert Philipse enkele stellingen.
(1) De gedachte dat hersenonderzoek onomstotelijk heeft uitgewezen dat de menselijke vrije wil niet bestaat, is pertinent onjuist. Begrippen worden niet geanalyseerd, men generaliseert erop los en er wordt anderszins slecht geredeneerd – het is droevig gesteld.
(2) Als je de menselijke vrijheid ontkent, dan zou je ook de zinvolheid van alle moraal moeten ontkennen. Moraal veronderstelt mensen die verantwoordelijk zijn voor (de gevolgen van) hun keuzes en hun handelingen.
(3) Het schaadt de wetenschap enorm wanneer je niet heel zorgvuldig populariseert, als je je laat verleiden tot uitspraken die het onderzoek niet rechtvaardigt. Zo heeft de overdrijving door Al Gore in diens klimaatfilm de klimaatwetenschap geen goed gedaan.
Alles bij elkaar blijkt de kritiek van Philipse op de conclusies van de hersenonderzoekers niet mals. Wat zouden de neurowetenschappers terugzeggen? Gelukkig volgde na de lezing een discussie- en vragenronde, zodat in elk geval Dick Swaab weerwoord kon geven.
Discussie, vraag en antwoord
Een van de eerste vragen uit het publiek is: “Wat is het verschil tussen de ervaringen van iemand die in de echte wereld leeft en een los brein in een vat dat exact de juiste impulsen krijgt toegediend om een illusoire wereld te beleven?”
Philipse: De subjectieve ervaringen zijn in beide gevallen precies hetzelfde. Immers, in het gedachte-experiment met het brein in een vat is de proef zo opgezet dat de illusoire wereld niet van echt te onderscheiden is. Een andere vraag is of wij van buitenaf een bepaalde psychologische toestand aan zo’n brein kunnen toeschrijven. Normaliter gebruiken we iemands gedrag om in te schatten in welke psychologische toestand hij of zij zich bevindt. Een los brein vertoont echter geen gedrag dat we zouden kunnen duiden. In theorie zou dat kunnen, als de hersenwetenschap zó ver gevorderd was, dat we elke specifieke bewustzijnsactiviteit kunnen relateren aan daarbij horende hersenprocessen; maar daar zijn we nog lang niet.
Dick Swaab voegt zich bij Herman Philipse zodat het publiek vragen aan beide kan stellen en de twee heren met elkaar in discussie kunnen gaan.
Publiek: Kennis van onze hersencellen is niet voldoende om alle hersenactiviteit te verklaren. Er zijn zoveel cellen in ons brein dat dit zich chaotisch en onvoorspelbaar gedraagt, waardoor er altijd ruimte blijft voor iets als vrije wil.
Swaab: Inderdaad zullen we niet alle hersencellen kunnen volgen om daaruit precieze voorspellingen te doen. Wel kunnen we reeds veranderingen in een netwerk van cellen volgen om daaruit simpele, niet al te specifieke, antwoorden te destilleren. Deze techniek zal zeker verder worden ontwikkeld.
Schertsend laat Swaab weten dat hij later als hij groot is ook filosoof wil worden. Immers, neurowetenschappers doen de experimenten en het enige wat filosofen doen is zeggen dat het geen ideaal experiment was.
Swaab heeft uiteraard geen ideaal experiment met betrekking tot het ‘brein in een vat’, maar kent wel een benadering hiervan, namelijk het locked-insyndroom: een vrijwel volledige verlamming waarbij de hersenen niets van het lichaam kunnen aansturen, op de oogleden na. Met ooglidbewegingen kan zo iemand nog communiceren. Zijn brein blijkt nog steeds te denken en te voelen – er is wel degelijk een persoon aanwezig. Philipse werpt hierop tegen dat dit niet geldt als een brein in een vat, want die heeft zelfs geen oogleden om te bewegen, zodat communicatie niet mogelijk is.
Swaab komt met het voorbeeld van iemand in coma die werd gevraagd zich twee bewegingen voor te stellen: door zijn huis lopen en tennissen. Dit gaf twee verschillende signalen in de hersenen die als ‘ja’ en ‘nee’ konden dienen, waardoor communicatie mogelijk was. Mijn tegenwerping hierop zou zijn dat zo’n brein nog steeds oren heeft om de buitenwereld waar te nemen. Een brein in een vat heeft zelfs geen oren, zodat communicatie niet mogelijk is. Hoe stel je een los brein vragen?
Swaab vindt Philipses stelling dat er zonder vrije wil geen moraal mogelijk is, veel te kort door de bocht. Hij vindt dat je het een kind niet kwalijk kan nemen dat-ie met justitie in aanraking komt indien het kind door zijn genen en een slechte zwangerschap een grote kans heeft om uit de bocht te vliegen. Toch heeft moraal zin, maar meer voor de groep dan voor het te straffen individu – zonder moraal functioneert de samenleving niet. Philipse merkt op dat er verschil is tussen het opvoeden van een kind, dat moraal nog moet aanleren, en het handelen van een toerekeningsvatbare volwassene. Volgens hem valt dit verschil weg als vrije wil niet bestaat. Swaab kan niets met het begrip ‘toerekeningsvatbaar’, vindt zelfs dat iedereen in meer of mindere mate ontoerekeningsvatbaar is.
Volgens Swaab zijn er wel redenen om te straffen: genoegdoening voor de samenleving, het voorkomen van recidive, en het feit dat sommige mensen zoveel schade aan de maatschappij berokkenen dat zij opgesloten moeten worden om de maatschappij te beschermen. Een andere reden die soms genoemd wordt, is dat een hoge straf een afschrikkende werking zou hebben; uit onderzoek blijkt dat helemaal niet het geval, dus dit is geen legitieme reden.
Swaab blijft erbij dat je mensen niet kunt aanrekenen dat ze een slecht werkende prefrontale cortex hebben en hun impulsen niet kunnen remmen. Dus toch ontoerekeningsvatbaar, werpt Philipse op. Nee, zegt Swaab, dat hoeft geen probleem te zijn als je maar de juist baan hebt: de meeste psychopaten zitten immers op hoge posten bij banken en in het bedrijfsleven …
Publiek: Is er een ondergrens aan leven dat we een wil zouden toeschrijven, en waarom?
Swaab: Ook een minder complexe levensvorm zoals een eencellige neemt beslissingen, daarbij reagerend op de omgeving, bijvoorbeeld door naar voedsel toe en van gifstof af te kruipen. Of je dit een ‘wil’ kunt noemen, daar is een filosoof voor nodig.
Philipse merkt op dat wij in de eerste plaats leren al onze psychologische concepten aan mensen toe te kennen. Om te bepalen of andere dieren ook over een psychologisch concept, i.c. een wil, beschikken, vergelijken we het type gedrag dat dieren vertonen met dat van mensen. Bij een hond zijn we eerder geneigd om te zeggen dat-ie over een wil beschikt, dan bij een microbe. Philipse zou een microbe zelfs geen ‘beslissingen’ toedichten. Daarnaast zijn er zaken die we aan een hond niet zullen toeschrijven: een hond verheugt zich niet op het brokje dat hij met de volgende kerst krijgt, hij vertoont geen gedrag waaruit blijkt dat hij zo’n tijdspanne overziet. Een harde ondergrens voor het toeschrijven van een wil is er in ieder geval niet, het is gradueel.
Publiek: De vrij wil is toch niet in tegenspraak met de uitspraak “wij zijn ons brein”: het is immers mijn eigen brein. Gaat het niet eerder om de vraag: “Wat is een autonoom individu?”
Swaab: Wijst op het feit dat hersenen in het centrum staan van het begrip ‘wij’: we kunnen ledematen amputeren of organen transplanteren, het zal iemands persoonlijkheid zelf niet veranderen; maar een hersenbeschadiging op de juiste plek en iemand wordt een heel ander persoon. Daarnaast is bekend dat veel beslissingen onbewust genomen worden.
Philipse erkent dat veel van wat we doen automatisch gebeurt, maar werpt tegen dat er ook momenten zijn waarop iemand weloverwogen een beslissing neemt, en daar gaat de vrije wil over. De problematiek rond wat precies aan wat vooraf gaat en of een zeker proces in de hersenen (zoals de readiness potential) wellicht identiek is aan het nemen van de beslissing, is bijlange na niet opgelost. Swaab refereert aan een experiment waarin bij proefpersonen het bewustzijn tijdelijk werd uitgeschakeld (door een bepaalde stimulus) en de proefpersonen toch de juiste beslissing konden nemen: voor beslissen is geen bewustzijn nodig. Het uitvoeren van een beslissing en het bewust worden van die beslissing zijn twee verschillende zaken.
Philipse heeft moeite met het toekennen van beslissingen aan hersenen: in laatst genoemd experiment zou het meer om automatische handelingen gaan dan om beslissingen. Een beslissing wil hij definiëren als een bewustzijnshandeling. Dat nu, zegt Swaab, blijkt empirisch niet het geval.
Iemand uit de zaal bekent dat hij na vandaag tot de conclusie gekomen is dat de vrije wil inderdaad niet bestaat. Daar sluit ik me in beginsel bij aan. De grote afwezige in deze hele discussie is een experiment met een uitkomst die (vrijwel) alleen te rijmen is met het bestaan van de vrije wil. De bewijslast ligt ondertussen bij degene die beweert dat vrije wil wel bestaat, niet bij degene die beweert dat zij niet bestaat – ondanks het boek van Lamme en ondanks de kritiek van Philipse. Afijn, voer voor verder nadenken en discussie.
Geïnteresseerd in de besproken boeken? Bestel ze via de onderstaande link bij Bol.com en steun daarmee Kloptdatwel.nl!
Skepsis-congres 2011 – Dick Swaab – Zonderlinge verschijnselen
Emmy Jacobs is helaas op 25 september 2012 overleden. Dit is haar eerste en laatste artikel dat zij voor Kloptdatwel schreef. We vinden het een eer dat we het alsnog kunnen publiceren.
Onderaan het artikel staat de opname van deze lezing.
De zetel van zonderlinge verschijnselen.
Zonderlinge verschijnselen hebben veel aandacht getrokken na de publicatie van een artikel over bijna-dood ervaringen van Pim van Lommel. Deze ervaringen zijn echte ervaringen, goed beschreven in het artikel. Echter, de ‘wetenschappelijke’ visie op de bijna-dood ervaring in Van Lommels boek Eindeloos bewustzijn is een misleiding volgens Swaab.
De fenomenen die zich voordoen tijdens zo’n bijna-doodervaring kunnen worden verklaard doordat een deel van de hersenen tijdens een dergelijke ervaring lijdt onder zuurstoftekort waardoor de informatie die normaal door het lichaam (spieren, ogen en evenwichtsorgaan) wordt geproduceerd niet doorkomt.
Swaab geeft het volgende voorbeeld. Een vrouw die op de operatietafel ligt krijgt het gevoel dat haar armen en benen korter worden en dat ze gaat zweven. Ze heeft het idee dat ze uit haar lichaam opstijgt. Er gebeurt echter niets op de operatietafel. Dit heeft te maken met zuurstoftekort. Ook mensen met neurologische afwijkingen hebben het idee uit hun lichaam te treden.
Van Lommels verklaring is dat bewustzijn in de ruimte om ons heen zit, dat de hersenen dat oppikken, dat een tijd met ons meedragen en dat het bewustzijn wordt overgedragen aan een ander lichaam als we dood gaan. Bijna-doodervaring is bewustzijn dat buiten het lichaam blijft voortbestaan. Van Lommel zegt dat het buiten het lichaam moet blijven voortbestaan want als een EEG wordt afgenomen dan zie je dat er tijdens een bijna-doodervaring geen EEG is. Dus is er geen werking van de hersenen en de hersencellen kunnen geen informatie verwerken. Volgens Swaab echter kan vanuit de EEG niet worden gezegd dat de cellen dood zijn. Als hersenweefsel ter obductie in plakjes wordt gesneden en gekweekt dan blijken de hersencellen 10 uur na het overlijden nog te functioneren, ja zelfs nog maanden daarna. Er is echter geen werking van de hersenen.
Swaab laat verschillende foto’s zien. Op één van de foto’s is een groep cellen omgeven door een rode kern, dat stellen de cellen voor die dood gaan. De cellen met een gele structuur duiden op alzheimer. Op een andere foto zijn blauwe hersencellen te zien die levend zijn. Die cellen hebben een virus opgenomen waarin een eiwitgen zit dat normaal niet in hersencellen zit. Die cellen leven voort terwijl de patiënt al overleden is. Vanuit de elektrische activiteit en de EEG kan men niet zeggen of de cellen dood zijn. Er kan nog informatie binnenkomen. Die cellen kunnen zelfs nog weken na het overlijden reageren. Indien men weefsel kweekt met stamcellen erbij worden er in grote getale nieuwe cellen gevormd. Het weefsel is dus springlevend lange tijd na het overlijden. Onlangs zijn resultaten van nieuw neurologisch onderzoek bij bijna-doodervaring gepubliceerd in een boek van Kevin Nelson:
The spiritual doorway to the brain, vertaald als De goddelijke hersenstam. (NRT-recensie: De goddelijke hersenstam)
Ieder argument dat Van Lommel geeft is een onwetenschappelijke verklaring.
De tunnelvisie wordt veroorzaakt door de bloedvoorziening van het netvlies. Als er een tekort aan bloed is, dan wordt de periferie van het gezichtsveld het eerst aangedaan, d.w.z. het wordt zwart. Het centrale deel van het netvlies krijgt nog licht en dat wordt gezien als het eind van de tunnel.
Ook heftige stress kan zuurstoftekort veroorzaken. Een straaljagerpiloot heeft er bijvoorbeeld last van als hij te snel de bocht neemt. Hij heeft dan het gevoel in een centrifuge te zitten.
Als hersenen onvoldoende informatie krijgen gaan ze zelf informatie maken, zoals ook uitgelegd in de voorgaande lezing door Van Gijn. Welke fenomenen je te zien krijgt hangt af in welk hersengebied de informatie binnenkomt. Mensen die doof worden krijgen onvoldoende informatie naar het normale hersenschorsgebied. De hersenen gaan dan zelf informatie maken en die mensen horen dan bijvoorbeeld het Wilhelmus of kinderliedjes of hebben last van oorsuizen. Wanneer het gehoor verbetert of er een stimulus is die informatie geeft dan verdwijnt het geluid dat ze steeds horen.
Als mensen slechter gaan zien omdat de retina minder goed functioneert en het licht afneemt in de schemer kunnen ze mooie beelden gaan zien op latere leeftijd.
Ook bij schizofrenie zijn er aanwijzingen dat het gaat om een tekort aan informatie en ga je zelf info maken in de vorm van hallucinaties.
Bij de ziekte van Korsakov als gevolg van overmatig alcoholgebruik treedt eveneens geheugenstoornis op en gaan de hersenen zelf informatie maken.
Op basis van weinig informatie wordt een totaalbeeld geschapen. Je hebt toevallig een fragment van iets gezien en vult dan zelf de informatie aan. Je bent ervan overtuigd dat jouw verhaal van de gebeurtenis klopt. Zeezeilers die dagenlang alleen water om zich heen zien en alleen de horizon zien, gaan hallucineren en zien aan de horizon flatgebouwen verschijnen. Ook bij bergbeklimmers is dit het geval.
Ook verhalen uit de bijbel duiden op tekort aan informatie. Mozes zwierf veertig dagen en nachten door onherbergzaam gebied zonder eten of drinken en kreeg toen een boodschap, naar hij dacht van God: de tien geboden.
Petrus, Johannes en Jacobus verbleven op de berg Tabor en plotseling verschenen Mozes en Elia. En Mohammed zag Gabriël toen hij in eenzaamheid op de berg Hira dwaalde. Hij hoorde stemmen, zag licht en werd bang. De eenzaamheid op de berg zorgde ervoor dat hij dacht een boodschap uit de buitenwereld te krijgen.
Ook in de psychiatrie komen dergelijke zaken voor. Bij schizofrene patiënten hebben we te maken met informatie die de hersenen zelf maakt. Een voorbeeld is Ger Klein, staatssecretaris Onderwijs en Wetenschappen onder kabinet Den Uyl tot 1977. Klein wond zich vreselijk op tijdens een discussie over Aantjes. Het woordvoerderschap werd hem ontnomen omdat hij al eerder een aanvaring had. Hij werd manisch depressief en vertelde in een dorp in Zeeland niet alleen dat hij god was maar de god der goden. Het verbaasde hem niet dat alle mensen wegrenden omdat ze bang voor hem waren. Hij meende dat ze zich haastten om zijn belangrijke geboden uit te voeren.
Alles hangt af van je genetische achtergrond. Sommige mensen zijn gevoeliger voor dit soort zaken dan anderen. Dean Hamer heeft een boek geschreven over dit onderwerp: The God Gene – How Faith is Hardwired in Our Genes (2005). (Het gen in kwestie produceert een eiwit dat neurotransmitters helpt verpakken.) Als je dan gevoelig bent voor dit soort bewegingen en je wordt opgevoed in een dergelijke omgeving en aangemoedigd door ouders kun je je leven lang gevoelig blijven voor spirituele zaken. In de eerste paar levensjaren is het brein extra gevoelig.
Een jongen die Jezus dacht te zien bleek een tumor te hebben en toen de tumor was weggehaald had hij geen spirituele ervaringen meer.
Paulus die alleen op weg was naar Damascus, dacht plotseling licht uit de hemel te zien en een stem te horen die zei: “Saul waarom vervolgt ge mij, ik ben Jezus die gij vervolgt.” Paulus kon toen drie dagen niet zien door het niet-functioneren van zijn thalamus.
Jeanne d’Arc heeft vanaf haar 13de jaar epileptische aanvallen gehad die samengingen met stemmen. Ze vond die stemmen zo bijzonder dat ze begon te huilen als de stemmen ophielden. Haar verhaal is tijdens haar proces nauwkeurig opgeschreven. Ook kreeg zij zo nu en dan epileptische aanvallen als zij klokgelui hoorde.
Mohammed kreeg al op 6-jarige leeftijd een eerste aanval. In 610 kreeg hij het eerste visioen. Hij was toen 40 jaar. Hij zag Gabriël, die hem zei: “Lees”. “Ik kan niet lezen” antwoordde Mohammed. De eerste openbaringen had Mohammed in de grot Hira waarbij hij heftig zweette en zich als een dronkaard bewoog. Soms hoorde hij het geluid van een bel. Na een aantal jaren van dergelijke aanvallen ging hij zich als een profeet beschouwen. Na zijn dood werden de openbaringen van Gabriël opgetekend als hoofdstukken in de koran.
Dostojevski heeft zijn aanvallen tot in details beschreven. In 1849 werd hij gearresteerd als radicaal en kreeg de doodstraf. Voor het vuurpeloton werd de doodstraf veranderd in vier jaar dwangarbeid in Siberië. Dostojevski had geen vorm van epilepsie tot hij met kerstmis bellen hoorde en een epileptische aanval kreeg, temporaalkwabepilepsie. Dostojevski riep: “God bestaat”.
Hij kreeg aanvallen en herinnerde zich hiervan niet of de aanval een halve minuut duurde of een uur.
Hij had sterke religieuze ervaringen en schreef in “De Idioot”: “Jullie gezonden, jullie weten op geen stukken na wat geluk is, dat geluk dat wij epileptici ervaren op het moment vlak voor een aanval. Mohammed zegt in de koran dat hij in het paradijs is geweest. Alle wijsneuzen zijn ervan overtuigd dat hij loog en de zaak belazerde. O nee! Hij loog niet. Hij bevond zich echt in het paradijs wanneer hij net als ik zo’n epileptische aanval kreeg. Ik weet niet hoe lang die extase duurt – seconden, uren, maanden – maar ik weet het wel dat ik het niet zou willen missen, niet voor alle vreugden in het leven”.
De processen kunnen optreden op basis van gebrek aan informatie en soms op basis van hersenziekte.
Placebo-effect
Swaab vestigt vervolgens de aandacht op eenbelangrijk effect in de geneeskunde, het placebo-effect. In de geneeskunde is hiervan altijd al gebruik gemaakt.
In China, 4000 jaar geleden, werd bij patiënten met waarschijnlijk schizofrenie een gat in de schedel geboord om hem van boze geesten te bevrijden. Soms viel een gat te groot uit en de patiënt overleefde het niet. (S. laat plaatje zien). Een ander plaatje laat zien dat er een gat is geboord en rond dat gat nieuw bot gevormd wordt. Die patiënt leefde nog lang.
In de middeleeuwen deed men of men iemand bevrijdde van hallucinaties door een kei of steentje zogenaamd uit de schedel te halen zonder in de huid te snijden. Op het paneel van Jeroen Bosch dat Swaab laat zien, zie je de dokter met een omgekeerde trechter op zijn hoofd. Daarmee werd aangegeven dat de dokter een oplichter was. Op het paneel zijn ook vertegenwoordigers van de katholieke kerk te zien om aan te geven dat de katholieke kerk medeplichtig was.
In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw werden patiënten met geheugenstoornis behandeld door het transplanteren van testikels van apen. Op de ene foto is een man oud, op een andere jong. We weten inmiddels dat weefsel van andere species niet werkt.
Parkinson
Parkinson beschreef in 1817 de naar hem genoemde ziekte. Deze ziekte is gemakkelijk te herkennen: oude mensen die schuifelend lopen, tremor aan handen, gelaat als een masker. (Swaab laat foto van paus zien).
Een bekend voorbeeld is ook prins Claus, die enkele jaren in een dure kliniek in Zwitserland heeft doorgebracht waar hij voor depressie werd behandeld. Soms is depressie het begin van Parkinson. Er zijn ook mensen die hun hersens kapot laten slaan, zoals boksers. De kans op Parkinson is dan groot ook als het genetisch niet is bepaald. Cellen in een gebied dat we substantia nigra noemen, ofwel zwarte cellen, degenereren. Bij obductie kun je zien dat de zwarte stof verdwenen is. Cellen zijn de vezels die naar gebieden leiden die belangrijk zijn voor de regulering van de motoriek. Als die cellen en banen verdwijnen is het gevolg de ziekte van Parkinson. Als experiment tracht men dit effect te repareren door een stukje hersenweefsel van foetussen uit hetzelfde gebied in te passen. Als er een stukje weefsel met biologische klok uit een rat of muis wordt haald heeft het beest geen dag- of nachtritme meer.
Dit experiment is ook gedaan met de mens. Je kunt stukjes hersenweefsel transplanteren en als dat foetaal weefsel is groeit het uit, maakt contact met de gastheer en werkt. Er zijn vier abortussen nodig om voldoende foetaal weefsel voor één patiënt te krijgen. Dit wordt dan geplaatst in het gebied waar de vezels eindigen.
Swaab toont een foto waar een patiënt op een operatietafel ligt in een stereotact. Het metalen frame maakt meteen duidelijk waar iedere structuur in de hersenen ligt. Swaab toont plaatjes van hersenen met een rode kleur. De rode kleur betekent hersenactiviteit. Het eerste plaatje laat de hersenactiviteit zien na de operatie, het tweede plaatje zes maanden later en het derde plaatje twaalf maanden later. De hersenactiviteit is groter geworden. Patiënten die voor een percussie kwamen bleken foetaal weefsel te hebben dat stoffen maakte die het mogelijk maakte dopamine te produceren. Deze patiënten kunnen de helft minder medicijnen gebruiken en hebben minder last van Parkinson. Probleem is of dit door de transplantatie komt over door andere zaken. Er zijn daarom twee gecontroleerde trials gedaan. Deze trials hebben het volgende opgeleverd. De hele ingreep inclusief de middelen die je krijgt hebben effect, het placebo-effect. Dit placebo-effect is bestudeerd en werkt ook voor Parkinsonpatiënten. De hersenen geven opiaten af waardoor meer dopamine wordt geproduceerd. Sommige patiënten krijgen een elektrode in hun hersenen om de tremor te onderdrukken. De elektrode is verbonden met een pacemaker die ze zelf kunnen aanzetten. Als de patiënt die aanzet is de tremor weg en functioneert de patiënt beter. Effecten werken snel. Bijwerkingen blijken pas later.
De elektrode kan tijdens de operatie ook gebruikt worden om elektrische activiteit af te leiden. De patiënt is bij bewustzijn en alle patiënten krijgen een infuus waarin een stof is ingespoten. De patiënt wordt verteld dat dit een nieuwe stof is tegen Parkinson en dat men niet zeker weet of de stof werkt. De helft van de patiënten voelt zich beter na het inspuiten, de andere helft voelt niets. De patiënten die zich beter voelden, lieten vermindering van elektrische activiteit zien in het gebied waar de elektrode zit. De elektrode moet later in het gebied ervoor zorgen dat de bewegingsstoornis vermindert. De stof in het infuus werkt niet, maar het idee dat je iets krijgt wat nieuw is zorgt ervoor dat de hersenen hun activiteit zodanig veranderen dat de ziekte wordt tegengewerkt. Er wordt dan meer dopamine afgegeven. Het effect van een nieuw geneesmiddel is aspecifiek maar wordt specifiek gemaakt door de verwachting van de patiënt die ervoor zorgt dat hij minder pijn heeft. Als iemand pijn heeft en je geeft een zogenaamd nieuw middel tegen pijn dan ‘weten’ de hersenen dat ze opiaatachtige stoffen moeten afgeven, zodat meer dopamine wordt vrij gegeven. Op die manier wordt de pijn onderdrukt. Dit opiaatachtig systeem zit door de hele hersenen heen. Belangrijk zijn de gebieden in het ruggenmerg die de pijn ontvangen en waar dan meer opiaten vrij komen.
Swaab laat een grafiekje zien met twee lijnen. Eén lijn geeft aan de onderdrukking van pijn door een placebo, de andere geeft aan de pijnvermindering afhankelijk van de sterkte van de elektrische prikkel. Het placebomiddel mag niet te goedkoop zijn. Wanneer de placebo de helft zo duur is is ook de werking minder. Inmiddels is bekend dat groene en blauwe placebo’s rustgevend zijn en rode placebo’s stimuleren.
Ook is gerandomiseerd onderzoek gedaan naar depressieve patiënten. Eén groep krijgt een placebo, de andere een antidepressivum. Als de hersenen gescand worden voor en na zes weken dan worden er dezelfde soort veranderingen gevonden. Beide groepen laten verbeteringen zien. Het voorste deel van de hersenen is activiteit verhogend terwijl de hypothalamus activiteit verlagend is, precies wat van belang is om de depressiviteit te onderdrukken.
Als je een placebo geeft en vertelt dat dit een goed middel is tegen de klacht dan weten de hersenen hoe ze activiteiten moeten verschuiven om je beter te voelen en de symptomen tegen te gaan. Dit systeem monitort je brein. Als je telkens een placebo geeft gaat het steeds beter werken. Het brein leert om goed te reageren op zo’n placebo. Het werkt niet als het voorste deel van de hersenen aangedaan is, zoals bij Alzheimerbreinen. Je hebt dan geen verwachtingen meer. Een deel van de effecten van de middelen die gegeven worden zijn placebo-effecten en het hangt van het middel af hoe groot het placebo-effect is. Bij antidepressiva wordt dit geschat op 45% tot 75%. Een belangrijk deel van de werking van antidepressiva is het placebo-effect. Patiënten die bijvoorbeeld een heup gebroken hebben en dement zijn verwachten minder van pijnstillers. Ze kunnen ook niet duidelijk maken dat ze pijn hebben. Dit soort patiënten wordt zwaar onderbehandeld in de kliniek. Wanneer je weet hoe sterk het placebo-effect is kun je je bij alles afvragen of het allemaal placebo is bij die therapie. Dat is bij acupunctuur gedaan. Hoe belangrijk is het of de klassieke acupunctuurpunten gestimuleerd worden. Er zijn mensen die denken dat het altijd wat oplevert als je de naalden er maar insteekt. En dat is natuurlijk ook zo. De informatie van die naald die in de huid zit wordt doorgegeven aan het brein. (Swaab laat plaatje zien van vier hoofden met min of minder rode plekken). In de hersengebieden die rood zijn aangegeven treden functioneel veranderingen op, afhankelijk waar je de naald in stopt. Er vinden ook op andere plaatsen in de hersenen activiteitverschuivingen plaats. De vraag is in hoeverre dit wordt aangegeven door het verwachtingspatroon.
Zijn die acupunctuurpunten belangrijk? Voor sommige zaken wel voor andere zaken niet. Er zijn een paar experimenten gedaan die lieten zien of het wel of niet effect had of de acupunctuurnaald wordt ingebracht in de klassieke punten of ernaast. Effecten kunnen ook duidelijk gemaakt worden door bijvoorbeeld stof te meten. Je kunt laten zien dat cortisol het stressgevoel afneemt, dat met melatonine het slaapgevoel toeneemt. Er zijn concrete effecten waaraan het een en ander getoetst kan worden. Er zijn scans gedaan om te zien in hoeverre het effect in het brein wordt bepaald door de verwachting. Dat is placebo-effect. Als je een acupunctuurnaaldje inbrengt – je voelt het nauwelijks – hoe moet je dat dan duidelijk maken terwijl er geen naald de huid passeert. Dat soort technieken zijn er om te kijken wat het placebo-effect is. De uitkomst was als verwacht. Het is deels een echt effect en deels een verwacht effect. Placebo-effect speelt natuurlijk een rol bij dit soort behandelingen bedoeld om indruk te maken. Als je echt wilt nagaan wat het doet dan moet je meer experimenteel werk doen.
Yoga
Bij mensen die getraind zijn in de yogaprocedure blijken er veranderingen te zijn in de hersenactiviteiten die gepaard gaan met meditatie. Ook stresshormonen als cortisol nemen af bij deze mensen en ’s nachts slapen mensen beter. Deze effecten zijn reëel op basis van leereffecten. Echter, een zelfde effect kun je bereiken door een goed boek te lezen of naar goede muziek te luisteren.
Bidden
Francis Galton (een neef van Darwin) heeft als eerste geëxperimenteerd met de vraag: “Helpt bidden”. Eerst heeft hij gekeken naar de levensduur van leden van het Britse koninklijk huis omdat mensen voortdurend zeggen: “God save the king” en er na de eredienst altijd gebeden voor de koning of koningin. Hij stelde vast dat het geen effect had op de levensduur. Vervolgens bekeek hij het aantal schipbreuken van schepen die handelswaar vervoerden en het aantal schipbreuken van schepen die pelgrims vervoerden. Ook daarvan was het aantal niet gunstiger, zelfs ongunstiger. Er zijn veel experimenten gedaan op het effect van bidden bij ziekteprocessen maar slechts weinig goede experimenten. Je moet rekening houden met veel andere effecten. Er is een goed experiment gedaan door mensen die effect verwachten.
Drie groepen werden onderscheiden. Mensen in een hartbewakingsafdeling werden aselect verdeeld in een groep waarvoor werd gebeden en die dat niet wisten, een groep waarvoor niet werd gebeden en een groep waarvoor werd gebeden en die dat wel wisten. De minste problemen tussen de controlegroepen waren er voor de groep waarvoor niet werd gebeden en de groep waarvoor wel werd gebeden en het niet wisten. De derde groep waarvoor werd gebeden en het wel wisten had meer complicaties. Dat kan op de volgende manier worden uitgelegd. Als je weet dat er een experiment aan de gang is en er drie groepen zijn en je zit in de groep waarvoor gebeden wordt en je weet het en je merkt geen resultaat, dan denk je dat het met jou wel heel erg zal zijn.
Dat kan een negatief placebo-effect hebben: nocebo-effect. Je kunt van een placebo’s hoofdpijn krijgen, diarree, buikpijn en je kunt bijwerkingen krijgen. Langzamerhand is duidelijk geworden dat het systeem in de hersenen de belangrijkste rol speelt bij de placebo-effecten, te weten dopamine en opiaten. Opiaatachtige stoffen worden ook door hersencellen gemaakt. Opiaten hebben veel functies, o.a. het onderdrukken van pijn. De nocebo-effecten, de bijwerkingen van placebo-effecten, worden vnl aangestuurd door terminus CCK.
De nocebo-effecten zijn ook belangrijk in de psychiatrie. Daar kun je mensen die een middel nodig hebben en dit niet willen hebben het middel onder dwang geven. Je gaat er dan van uit dat zo’n geneesmiddel dezelfde effecten heeft als onder omstandigheden dat de patiënt het middel wel wil hebben. Het probleem is dat de patiënt die het middel wel wil hebben positieve verwachtingen heeft. Als de patiënt het absoluut niet wil hebben denkt hij dat het middel slecht is en bijwerkingen zal hebben. Er is meer kans op negatieve effecten als de patiënt onder dwang wordt behandeld.
Geinteresseerd in de besproken boeken? Bestel ze via de onderstaande link bij Bol.com en steun daarmee Kloptdatwel.nl!