In zijn presentatie Vrije wil: een illusie? gaat Herman Philipse vooral in op het boek De vrije wil bestaat niet van Victor Lamme en hoofdstuk XVIII van het boek Wij zijn ons brein van Dick Swaab. Daaraan vooraf belicht hij de raakvlakken tussen filosofie en neurowetenschap. Philipse grijpt de gelegenheid aan om de hersenwetenschappers aan de tand te voelen die denken aangetoond te hebben dat de menselijke vrije wil niet bestaat. Hij gebruikt nadrukkelijk geen PowerPointpresentatie, want er moet een beetje worden nagedacht.
Raakvlak filosofie – neurowetenschap
Een belangrijk raakvlak tussen wetenschapsfilosofie en hersenwetenschap is het vraagstuk van de twee verklaringsniveaus. Wanneer we iemand vragen naar de reden waarom hij of zij iets doet, zal die persoon vaak een logisch klinkende reden kunnen geven. Hersenwetenschappers kunnen daarentegen soms een oorzaak in de herseneen aanwijzen; met een scan kunnen ze aantonen dat iemand iets doet doordat er in de hersenen van die persoon een verandering is opgetreden. Beroemd is de ‘readiness potential’ die zich in het brein voordoet kort vóór de eigenlijke handeling van iemand. Hoe verhouden die twee verklaringen zich tot elkaar? Staan ze naast elkaar of is de ene wellicht te reduceren tot de andere? Dat laatste lijkt niet het geval: in een redenering hebben elementen een logisch verband met elkaar, in de hersenen hebben processen een causaal verband met elkaar; de logica van een redenering is niet terug te brengen tot of te destilleren uit de causale processen in het brein.
Filosofen zien vaak redeneerfouten die het gevolg zijn van het niet goed afbakenen van de gebruikte concepten. Een voorbeeld hiervan is de titel van het boek van Dick Swaab: Wij zijn ons brein. Hoe moeten we deze prikkelende uitspraak duiden? Niet letterlijk in elk geval: in de zin “Ik neem de trein” kun je ‘ik’ niet vervangen door ‘mijn hersenen’ – “Mijn hersenen nemen de trein” klinkt toch raar. Wordt wellicht bedoeld dat hersenprocessen het meeste uit ons leven kunnen verklaren? Toch ook niet: omgevingsfactoren spelen een grote rol bij de dingen die iemand kiest of die iemand overkomen, zoals het aanleren van je moedertaal of het verlies van je benen in een gevecht als militair.
Voor de ontkenning van de menselijke vrije wil zijn historisch gezien grofweg drie stadia te onderscheiden. Eerst hebben theologen de vrije wil ontkend, met het argument dat een alwetende God de toekomst volledig kent, wat mensen geen vrije keus laat: alle keuzes liggen vast omdat God die reeds kent. Vervolgens waren het materialistische filosofen die in een newtoniaanse, mechanistische wereld geen plaats zagen voor de vrije wil: met de toestand op één moment liggen alle toekomstige toestanden vast via deterministische natuurwetten. Vandaag de dag zijn het neurowetenschappers die betogen dat de vrije wil niet bestaat: uit hersenonderzoek zou blijken dat alle keuzes louter het gevolg zijn van processen in het brein.
Victor Lamme: De vrije wil bestaat niet
Victor Lamme noemt de overtuiging dat ‘wij’ het zijn die handelen door een vrije, op redenen gebaseerde beslissing, een regelrechte vergissing. Hij denkt de verklaring in termen van redenen te kunnen afschaffen ten gunste van de verklaring in termen van hersenprocessen. Hij meent dat wat wij ‘redenen’ noemen slechts rationalisaties zijn die door een mechanisme in de linkerhersenhelft (de ‘kwebbeldoos’) worden geproduceerd. Deze kwebbeldoos zou de illusie van vrije wil creëren om te maskeren dat wij het gedrag van anderen niet kunnen voorspellen: zij blijken telkens weer andere dingen te doen dan wij dachten – zij beschikken schijnbaar over een vrije wil. En omdat wij onze eigen hersenprocessen niet kennen, schrijven we onszelf ook een vrije wil toe. Toch blijft deze vrije wil een illusie, een bedenksel. Aldus Lamme.
Philipse ziet in deze argumentatie echter een joekel van een paradox. Want wij kunnen de conclusie van een betoog alleen dan redelijk aanvaarden indien daar goede redenen voor zijn. Als nu al onze redenen slechts rationalisaties zijn, dan is het betoog van Lamme zelf niet op goede redenen gebaseerd maar op rationalisaties en kunnen wij redelijkerwijs de conclusie (dat redenen slechts rationalisaties zijn) niet aanvaarden. Kortweg: als Lamme gelijk zou hebben, dan kan hij zijn eigen conclusie redelijkerwijs niet aanvaarden. Had Lamme maar een expert in de logica geraadpleegd …
Hoe komt Lamme tot zijn conclusies? Wel, om te beginnen door een onterechte generalisering vanuit bijzondere, pathologische gevallen, waaruit blijkt dat iemands hersenen tot allerlei complexe handelingen en gewaarwordingen in staat zijn zonder dat de persoon zich hiervan bewust is. Het is echter een denkfout om te generaliseren van uitzonderlijke, atypische gevallen naar normale, typische gevallen, te weten mensen die gewone beslissingen zeggen te nemen uit vrije wil.
Daarnaast maakt Lamme een onterechte generalisering vanuit hersenonderzoek bij kikkers. Kikkerhersenen gedragen zich niet alsof ze een vrije wil hebben en mensenhersenen zijn meer van hetzelfde, dus daar zal ook wel geen vrije wil aan te pas komen. In kikkerhersenen zien we geen vrije wil en geen redenen, in mensenhersenen ook niet, ergo: vrije wil en echte redenen bestaan niet. Wederom aldus Lamme. Ja zo lusten we er nog wel één: in hersenen vinden we geen logische redeneringen, dus logische redeneringen bestaan niet!
Ten slotte maakt Lamme een onterechte generalisering vanuit experimenten waarin mensen door de proefleider misleid worden. In de colatest bijvoorbeeld worden proefpersonen 3 glazen cola voorgezet, met achter elk glas een ander merk colafles; aan de proefpersonen wordt verteld dat de cola in elk glas uit de fles erachter komt. Desgevraagd geven de proefpersonen redenen waarom ze de ene cola lekkerder vinden dan de andere. Echter, in alle 3 de glazen zit stiekem hetzelfde merk cola! In zo’n geval is het duidelijk dat de redenen die mensen opgeven rationalisaties moeten zijn, want er is geen verschil tussen de cola’s. Uit het feit dat mensen rationaliseren in die gevallen waarin ze op het verkeerde been worden gezet, volgt niet dat mensen in alle gevallen rationaliseren. Soms kunnen wel degelijk goede redenen bestaan. Al met al staan de argumenten van Lamme voor het niet-bestaan van de vrije wil op erg wankele voet. Het boek rammelt aan alle kanten.
Dick Swaab: Wij zijn ons brein
Wat bedoelen we eigenlijk met ‘vrije wil’, of dat bepaalde handelingen ‘vrij’ zijn? Daar vallen diverse begrippen onder. Ten eerste het aantal beschikbare opties: als iemand vrijkomt uit de gevangenis, dan heeft die persoon meer opties (handelingen, bewegingen) tot zijn beschikking dan voorheen. Ten tweede contingentie: indien je in een situatie anders had kunnen handelen dan je daadwerkelijk deed. Omdat je nooit twee keer in precies dezelfde situatie kunt geraken, moet dit gelezen worden als: indien je in dezelfde soort situaties op verschillende manieren kunt handelen, bijvoorbeeld door in restaurants soms witte en soms rode wijn te kiezen. Ten derde een wil de zó vrij is dat deze op geen enkele manier beperkt kan worden. Dit is de meest extreme vorm van het vrijheidsbegrip die o.a. bij Descartes gevonden kan worden. Descartes dichtte de mens een goddelijke, absoluut vrije zielensubstantie toe.
Swaab hanteert deze laatste, extreme vorm van vrijheid. Hij trekt vervolgens uit de resultaten van moderne hersenonderzoeken twee conclusies: dat van volledige vrijheid geen sprake kan zijn én dat wij slechts de illusie hebben een vrije wil te bezitten. De eerste conclusie vormt geen probleem, niemand gelooft nog in de absolute vrijheid van de mens. Iedereen is tot op zekere hoogte vrij én tot op zekere hoogte beperkt in zijn vrijheid. Dat de grenzeloze vrijheid niet bestaat, wisten we dus al, daar hadden we het boek van Swaab niet voor nodig. Daaruit volgt echter niet dat onze vrije wil een illusie is. De vrijheid die we binnen onze beperkingen over hebben, is daarmee niet naar het rijk der fabelen verwezen.
Interessant in dit verband zijn de resultaten van de experimenten van Benjamin Libet. In deze proeven werd mensen gevraagd om meerdere keren hun hand te bewegen binnen een zeker tijdsbestek. De momenten mochten de proefpersonen zelf uitkiezen, daar waren ze helemaal vrij in. Zodra een proefpersoon zijn hand wilde gaan bewegen – de aandrang voelde om te bewegen – moest hij op een (nauwkeurige, maar onconventionele) klok kijken en noteren wat deze klok aangaf. De hersenen van de proefpersonen werden gevolgd door elektroden op het hoofd. Wat bleek? Gemiddeld ongeveer 0,5 seconde voordat een hand bewoog, werd in de hersenen een readiness potential gemeten: de hersenen bereidden het aansturen van de spieren al voor. Maar de proefpersonen rapporteerden gemiddeld 0,2 seconde voordat hun hand bewoog, dat ze hun hand wilden gaan bewegen. Dat is 0,3 seconde ná de readiness potential! Het is alsof de vrije wil achter de feiten aanloopt. Maar is dat echt zo? Philipse laat dit in het midden en schuift deze kwestie door naar de discussieronde.
Conclusie
Ter afsluiting poneert Philipse enkele stellingen.
(1) De gedachte dat hersenonderzoek onomstotelijk heeft uitgewezen dat de menselijke vrije wil niet bestaat, is pertinent onjuist. Begrippen worden niet geanalyseerd, men generaliseert erop los en er wordt anderszins slecht geredeneerd – het is droevig gesteld.
(2) Als je de menselijke vrijheid ontkent, dan zou je ook de zinvolheid van alle moraal moeten ontkennen. Moraal veronderstelt mensen die verantwoordelijk zijn voor (de gevolgen van) hun keuzes en hun handelingen.
(3) Het schaadt de wetenschap enorm wanneer je niet heel zorgvuldig populariseert, als je je laat verleiden tot uitspraken die het onderzoek niet rechtvaardigt. Zo heeft de overdrijving door Al Gore in diens klimaatfilm de klimaatwetenschap geen goed gedaan.
Alles bij elkaar blijkt de kritiek van Philipse op de conclusies van de hersenonderzoekers niet mals. Wat zouden de neurowetenschappers terugzeggen? Gelukkig volgde na de lezing een discussie- en vragenronde, zodat in elk geval Dick Swaab weerwoord kon geven.
Discussie, vraag en antwoord
Een van de eerste vragen uit het publiek is: “Wat is het verschil tussen de ervaringen van iemand die in de echte wereld leeft en een los brein in een vat dat exact de juiste impulsen krijgt toegediend om een illusoire wereld te beleven?”
Philipse: De subjectieve ervaringen zijn in beide gevallen precies hetzelfde. Immers, in het gedachte-experiment met het brein in een vat is de proef zo opgezet dat de illusoire wereld niet van echt te onderscheiden is. Een andere vraag is of wij van buitenaf een bepaalde psychologische toestand aan zo’n brein kunnen toeschrijven. Normaliter gebruiken we iemands gedrag om in te schatten in welke psychologische toestand hij of zij zich bevindt. Een los brein vertoont echter geen gedrag dat we zouden kunnen duiden. In theorie zou dat kunnen, als de hersenwetenschap zó ver gevorderd was, dat we elke specifieke bewustzijnsactiviteit kunnen relateren aan daarbij horende hersenprocessen; maar daar zijn we nog lang niet.
Dick Swaab voegt zich bij Herman Philipse zodat het publiek vragen aan beide kan stellen en de twee heren met elkaar in discussie kunnen gaan.
Publiek: Kennis van onze hersencellen is niet voldoende om alle hersenactiviteit te verklaren. Er zijn zoveel cellen in ons brein dat dit zich chaotisch en onvoorspelbaar gedraagt, waardoor er altijd ruimte blijft voor iets als vrije wil.
Swaab: Inderdaad zullen we niet alle hersencellen kunnen volgen om daaruit precieze voorspellingen te doen. Wel kunnen we reeds veranderingen in een netwerk van cellen volgen om daaruit simpele, niet al te specifieke, antwoorden te destilleren. Deze techniek zal zeker verder worden ontwikkeld.
Schertsend laat Swaab weten dat hij later als hij groot is ook filosoof wil worden. Immers, neurowetenschappers doen de experimenten en het enige wat filosofen doen is zeggen dat het geen ideaal experiment was.
Swaab heeft uiteraard geen ideaal experiment met betrekking tot het ‘brein in een vat’, maar kent wel een benadering hiervan, namelijk het locked-insyndroom: een vrijwel volledige verlamming waarbij de hersenen niets van het lichaam kunnen aansturen, op de oogleden na. Met ooglidbewegingen kan zo iemand nog communiceren. Zijn brein blijkt nog steeds te denken en te voelen – er is wel degelijk een persoon aanwezig. Philipse werpt hierop tegen dat dit niet geldt als een brein in een vat, want die heeft zelfs geen oogleden om te bewegen, zodat communicatie niet mogelijk is.
Swaab komt met het voorbeeld van iemand in coma die werd gevraagd zich twee bewegingen voor te stellen: door zijn huis lopen en tennissen. Dit gaf twee verschillende signalen in de hersenen die als ‘ja’ en ‘nee’ konden dienen, waardoor communicatie mogelijk was. Mijn tegenwerping hierop zou zijn dat zo’n brein nog steeds oren heeft om de buitenwereld waar te nemen. Een brein in een vat heeft zelfs geen oren, zodat communicatie niet mogelijk is. Hoe stel je een los brein vragen?
Swaab vindt Philipses stelling dat er zonder vrije wil geen moraal mogelijk is, veel te kort door de bocht. Hij vindt dat je het een kind niet kwalijk kan nemen dat-ie met justitie in aanraking komt indien het kind door zijn genen en een slechte zwangerschap een grote kans heeft om uit de bocht te vliegen. Toch heeft moraal zin, maar meer voor de groep dan voor het te straffen individu – zonder moraal functioneert de samenleving niet. Philipse merkt op dat er verschil is tussen het opvoeden van een kind, dat moraal nog moet aanleren, en het handelen van een toerekeningsvatbare volwassene. Volgens hem valt dit verschil weg als vrije wil niet bestaat. Swaab kan niets met het begrip ‘toerekeningsvatbaar’, vindt zelfs dat iedereen in meer of mindere mate ontoerekeningsvatbaar is.
Volgens Swaab zijn er wel redenen om te straffen: genoegdoening voor de samenleving, het voorkomen van recidive, en het feit dat sommige mensen zoveel schade aan de maatschappij berokkenen dat zij opgesloten moeten worden om de maatschappij te beschermen. Een andere reden die soms genoemd wordt, is dat een hoge straf een afschrikkende werking zou hebben; uit onderzoek blijkt dat helemaal niet het geval, dus dit is geen legitieme reden.
Swaab blijft erbij dat je mensen niet kunt aanrekenen dat ze een slecht werkende prefrontale cortex hebben en hun impulsen niet kunnen remmen. Dus toch ontoerekeningsvatbaar, werpt Philipse op. Nee, zegt Swaab, dat hoeft geen probleem te zijn als je maar de juist baan hebt: de meeste psychopaten zitten immers op hoge posten bij banken en in het bedrijfsleven …
Publiek: Is er een ondergrens aan leven dat we een wil zouden toeschrijven, en waarom?
Swaab: Ook een minder complexe levensvorm zoals een eencellige neemt beslissingen, daarbij reagerend op de omgeving, bijvoorbeeld door naar voedsel toe en van gifstof af te kruipen. Of je dit een ‘wil’ kunt noemen, daar is een filosoof voor nodig.
Philipse merkt op dat wij in de eerste plaats leren al onze psychologische concepten aan mensen toe te kennen. Om te bepalen of andere dieren ook over een psychologisch concept, i.c. een wil, beschikken, vergelijken we het type gedrag dat dieren vertonen met dat van mensen. Bij een hond zijn we eerder geneigd om te zeggen dat-ie over een wil beschikt, dan bij een microbe. Philipse zou een microbe zelfs geen ‘beslissingen’ toedichten. Daarnaast zijn er zaken die we aan een hond niet zullen toeschrijven: een hond verheugt zich niet op het brokje dat hij met de volgende kerst krijgt, hij vertoont geen gedrag waaruit blijkt dat hij zo’n tijdspanne overziet. Een harde ondergrens voor het toeschrijven van een wil is er in ieder geval niet, het is gradueel.
Publiek: De vrij wil is toch niet in tegenspraak met de uitspraak “wij zijn ons brein”: het is immers mijn eigen brein. Gaat het niet eerder om de vraag: “Wat is een autonoom individu?”
Swaab: Wijst op het feit dat hersenen in het centrum staan van het begrip ‘wij’: we kunnen ledematen amputeren of organen transplanteren, het zal iemands persoonlijkheid zelf niet veranderen; maar een hersenbeschadiging op de juiste plek en iemand wordt een heel ander persoon. Daarnaast is bekend dat veel beslissingen onbewust genomen worden.
Philipse erkent dat veel van wat we doen automatisch gebeurt, maar werpt tegen dat er ook momenten zijn waarop iemand weloverwogen een beslissing neemt, en daar gaat de vrije wil over. De problematiek rond wat precies aan wat vooraf gaat en of een zeker proces in de hersenen (zoals de readiness potential) wellicht identiek is aan het nemen van de beslissing, is bijlange na niet opgelost. Swaab refereert aan een experiment waarin bij proefpersonen het bewustzijn tijdelijk werd uitgeschakeld (door een bepaalde stimulus) en de proefpersonen toch de juiste beslissing konden nemen: voor beslissen is geen bewustzijn nodig. Het uitvoeren van een beslissing en het bewust worden van die beslissing zijn twee verschillende zaken.
Philipse heeft moeite met het toekennen van beslissingen aan hersenen: in laatst genoemd experiment zou het meer om automatische handelingen gaan dan om beslissingen. Een beslissing wil hij definiëren als een bewustzijnshandeling. Dat nu, zegt Swaab, blijkt empirisch niet het geval.
Iemand uit de zaal bekent dat hij na vandaag tot de conclusie gekomen is dat de vrije wil inderdaad niet bestaat. Daar sluit ik me in beginsel bij aan. De grote afwezige in deze hele discussie is een experiment met een uitkomst die (vrijwel) alleen te rijmen is met het bestaan van de vrije wil. De bewijslast ligt ondertussen bij degene die beweert dat vrije wil wel bestaat, niet bij degene die beweert dat zij niet bestaat – ondanks het boek van Lamme en ondanks de kritiek van Philipse. Afijn, voer voor verder nadenken en discussie.
Geïnteresseerd in de besproken boeken? Bestel ze via de onderstaande link bij Bol.com en steun daarmee Kloptdatwel.nl!