Het was een raadseltje dat Gerard Reve graag aan zijn bezoek opgaf. Kan er iets warms uit iets kouds komen? Het juiste antwoord luidde: jazeker, een drol van een ijsbeer. De vele krantenstukken over de carrière van Benedictus XVI, die voor zijn aantreden als paus als kardinaal bijna 25 jaar de leiding had van de Congregatie voor de Geloofsleer, brachten mij tot een overpeinzing, die ik ook in de vorm van een Reviaans raadseltje zou kunnen gieten: kan er iets goeds uit iets slechts voortkomen?
In haar eerste tien à twaalf eeuwen vormde de christelijke kerk een nog tamelijk pluriform gezelschap en de Vaticaanse leiding streefde naar meer eenheid (en macht) door de geloofsleer strikter te formuleren en bijvoorbeeld dogma’s af te kondigen. Zij die zich daarvan distantieerden waren ketters en met behulp van de wereldlijke overheden werden zij, als zij niet tot berouw en inkeer kwamen, gestraft waarbij ook de doodstraf tot de mogelijkheden behoorde. Na inkeer werd daarvan vaak in het openbaar kond gedaan in de vorm van een rituele autodafe. De straf was dan vaak nog mild, bij voorbeeld een bedevaart maken. Een opgelegde doodstraf werd niet door de weekhartige priesters uitgevoerd, maar door de overheid. Marteling om bekentenis af te dwingen en ten behoeve van het doorgeven van de namen van andere ketters was nadrukkelijk toegestaan.
Nadat er al langere tijd lokale bisschoppelijke inquisities actief waren, werd in 1211 een stel regels voor de pauselijke inquisitie bekend gemaakt en niet lang daarna gingen de dominicanen en de franciscanen voortvarend aan de slag. Enkele eeuwen later zouden ook de jezuïeten hun steentje gaan bijdragen. De macht van de Inquisitie nam af toen er scheiding tussen kerk en staat ontstond en overheden zich steeds meer distantieerden van de kerk. Nadat de Inquisitie in 1908 door Pius X werd herdoopt tot Heilig Officie, ging zij in 1965 verder als de Congregatie voor de Geloofsleer. Dit orgaan kon alleen nog maar macht uitoefenen over leden van de R.-K. Kerk en trad op tegen gelovigen die zich ten opzichte van de geloofsleer te vrijmoedig opstelden.
Kardinaal Ratzinger, die later tot paus Benedictus XVI zou worden gekozen, was van 1981 tot 2005 leider (‘prefect’) van deze Congregatie. Hij kon in het ergste geval ketters excommuniceren, maar soms bleef de sanctie beperkt tot een spreekverbod. In onze contreien kreeg onder anderen de Amsterdamse studentenpastor Van Kilsdonk (jezuïet) tot tweemaal toe zo’n spreekverbod en ontving de Vlaams-Nijmeegse theoloog Schillebeeckx (dominicaan) in drie processen enkele berispingen. Het strenge optreden van Ratzinger leidde tot veel publieke verontwaardiging, maar ik zou niet weten waarom een professionele organisatie niet zou kunnen stellen, dat je je moet committeren aan de ‘leer’ op straffe van excommunicatie. Niemand verplichtte je toch om bij die club te blijven als die ‘leer’ je niet (meer) aan staat?
Als iemand, die wegens zijn kritiek op kwakzalvende artsen meermalen is uitgemaakt voor inquisiteur of ayatollah, moet ik hierbij bekennen dat ik regelmatig met jaloezie heb gekeken naar de R.-K. Kerk, die zulk een prima systeem heeft om zich van haar ketters te ontdoen. Zoiets kennen wij niet in de geneeskunde, die toch ook wordt bedreven door een professionele beroepsgroep met de erbij behorende waarheidsaanspraken en regels van de kunst. De tuchtrechtspraak, de Inspectie en de KNMG: wat ondernemen die nu helemaal tegen een medische ketter, die beweert dat verdund schokschuddend bereid keukenzout, Natrium muriaticum D10, een werkzaam geneesmiddel is? Helemaal niets.
Toen sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw steeds meer artsen zich ‘pluriform’ gingen gedragen en deden of het geloof in Yin en Yang, in homeopathische verdunningen, in vitamines of maretak ter genezing van kanker de gewoonste zaak van de wereld was, toen ontbrak een serieuze sanctiemogelijkheid. Hun aantal nam snel toe tot boven de duizend. Artsen, die dergelijke absurditeiten serieus geloven, zijn natuurlijk ongeschikt om hun te kwader ure verkregen titel nog te dragen, ver als zij zich hebben gedistantieerd van de kern van de medische geloofsleer. Deze luidt: ik zal mijn beroepsuitoefening baseren op wetenschappelijke gegevens en daarbij afgaan op hetgeen de besten onder mijn vakbroeders daarover in meerderheid hebben vastgesteld. Wordt er systematisch afgeweken van die regel, en alternatieve artsen doen dat, dan behoort excommunicatie te volgen: bul inleveren en met pek en veren de laan uit.
Helaas gebeurt dat vrijwel niet en ik zou wensen dat de medische beroepsgroep een voorbeeld nam aan het Vaticaan, want dat laat zien dat er soms wel degelijk iets goeds uit iets slechts komt. Het katholieke geloof brengt natuurlijk meer ongeluk dan welzijn en is in die zin slecht, maar haar systematiek om haar identiteit te beschermen, die werkt voortreffelijk. Hoe zoiets in de geneeskundige praktijk uitgewerkt moet worden, dat staat mij nog niet helder voor de geest, maar Ratzinger heeft binnenkort wat tijd over en misschien kan hem om advies gevraagd worden.