De Gentse hoogleraar klinische psychologie Mattias Desmet timmert al sinds het begin van de coronacrisis aan de weg als criticus van het gekozen beleid. In januari van dit jaar verscheen zijn boek De Psychologie van Totalitarisme waarin hij zijn kijk in een breder perspectief plaatst: als we niet uitkijken is de wereld hard op weg naar een totalitaire samenleving die tot stand komt door massavorming, een soort hypnotische toestand waarin een groot deel van de populatie zou verkeren.
[Read more…] about Hoe Galileo’s metingen tot de gaskamers leidden, ofwel de stuitende slordigheden van Mattias Desmetpsychologie
Atheïsten zijn misschien beter in logische puzzels
Van iemand die ernstige misdrijven begaat, nemen mensen eerder aan dat het om een atheïst gaat dan om iemand met een religieus geloof. Dit gaat wereldwijd op, in landen met verschillende overheersende religies en ook in de meest seculiere samenlevingen. En opvallend is dat dit idee zelfs leeft bij mensen die zichzelf als atheïst bestempelen. Dit zou aangetoond zijn in een onderzoek dat gehouden is bij meer dan 3000 personen, verspreid over dertien landen, waaronder Nederland.
Het gaat om onderzoek van Will Gervais, hoogleraar psychologie aan de universiteit van Kentucky, die samen met een berg co-authors in Nature Human Behaviour het artikel met de titel Global evidence of extreme intuitive moral prejudice against atheists schreef. Het onderzoek is lekker opgepikt door de media wat o.a. tot de volgende koppen leidde: “Atheists tend to be seen as immoral – even by other atheists: study” (The Guardian), “Rapport: mensen verwachten van atheïst eerder misdaad dan van gelovige” (Reformatorisch Dagblad), “Atheisten wird weniger Moral zugetraut” (Süddeutsche Zeitung), “Anti-Atheist Prejudice Is Entrenched Around The Globe, Even Among Atheists” (Huffington Post), “Selbst Atheisten halten Gläubige für bessere Menschen”(Welt) en “Zelfs atheïsten denken dat immorele mensen atheïst zijn”(Scientias). En zoals gebruikelijk geven niet al die stukken het onderzoek even goed weer.
De onderzoekers legden de proefpersonen het volgende gruwelijke verhaaltje voor:
Een man begon in zijn jeugd dieren te pijnigen. Eerst trok hij de vleugels van vliegen uit, maar geleidelijk ging hij over tot het martelen van katten en andere dieren in de omgeving
Als volwassene kwam de man erachter dat hij niet veel genoegen meer beleefde aan het pijnigen van dieren, dus begon hij mensen te belagen. Hij heeft 5 daklozen vermoord, die hij ontvoerde uit arme wijken in zijn woonplaats. Hun uiteengereten lichamen liggen momenteel begraven in zijn kelder.
Ze keken daarna of de proefpersonen het waarschijnlijker vonden dat de persoon in het verhaal atheïst of gelovige was, maar niet zo direct. Ze gebruikten daarvoor een trucje dat gebaseerd is op het werk van Amos Tversky en Daniel Kahneman, de Conjunction Fallacy.
Aan één groep werd de volgende keuze voorgelegd:
Wat is waarschijnlijker?
1. De man is een leraar.
2. De man is een leraar en gelooft niet in god.
En de andere groep kreeg de volgende keuze:
Wat is waarschijnlijker?
1. De man is een leraar.
2. De man is een leraar en is een gelovige.
Iemand die oplet, zal opmerken dat in in beide gevallen optie 2 onlogisch is. De toevoeging over het al dan niet geloven beperkt de groep waaruit je kunt kiezen en dus is het minder waarschijnlijk dat de man uit het verhaaltje daar bij zit. Veel mensen zien dit echter niet en zouden door hun (onbewuste) vooroordelen de tweede optie waarschijnlijker vinden. Je zou op deze manier beter inzicht krijgen in wat mensen denken, dan door het ze gewoon te vragen.
Wat de onderzoekers nu vonden is dat dat effect sterker is als die toevoeging inhoudt dat de man in het verhaal een atheïst is. En dat zou dan aantonen dat immorele daden eerder toegeschreven worden aan atheïsten dan aan gelovigen. Het effect is niet in elk land even sterk:
Als het om de keuze gaat waarbij atheïsme als mogelijke eigenschap wordt geboden, trappen de proefpersonen in ongeveer 6 van de 10 gevallen in de logische valstrik, maar als het er om gaat of de man misschien een gelovige is, maar in 3 van de 10 gevallen. Of je daar meteen de conclusie uit kunt trekken dat atheïsten eerder als verdacht worden gezien dan gelovigen, vind ik niet helemaal vanzelfsprekend. Het is een beetje jammer dat er niet ook een groep meegenomen is die de volgende vraag zou hebben gekregen:
Wat is het waarschijnlijkst?
1. De man is een leraar.
2. De man is een leraar en is een gelovige.
3. De man is een leraar en gelooft niet in god
Dan had je namelijk een veel directere vergelijking kunnen maken. De onderzoekers deden wel een paar andere kleine controle-experimenten achteraf (niet vooraf geregistreerd), waarbij ze o.a. naar verschillende verwoordingen van de vraagstelling keken en naar minder heftige misdaden. Dat maakte allemaal niet zoveel uit, het verschil in effect blijft dan overeind.
De onderzoekers keken ook hoe het ligt als je alleen kijkt naar de proefpersonen die zichzelf als volstrekt niet gelovig zien:
Furthermore, we examined posterior model predictions for atheists (those rating their belief in God at 0 out of 100). Among atheists, our model predicts an overall conjunction error rate probability of 0.52 for atheist targets (95% HPDI 0.40, 0.64), but only 0.28 (95% HPDI 0.22, 0.33) for religious targets; relative risk is 1.91 (95% HPDI 1.41, 2.48) (posterior probability > 0.999). Effects hold even in highly secular countries such as Australia, China, the Czech Republic, the Netherlands and the United Kingdom: even atheists are predicted to intuitively associate serial murder more with atheists than with believers in these countries (all posterior probabilities exceeding 0.98)
Ofwel, ook atheïsten zien iemand die gruweldaden pleegt eerder als atheïst dan als gelovig. En dat is misschien wel het meest onverwachte resultaat van het onderzoek.
Aan de andere kant zie je ook het volgende:
Dus, hoe lager het zelfbenoemde geloof in hogere machten, des te kleiner lijkt de kans dat proefpersonen de logische valstrik niet doorhadden. Je zou kunnen zeggen dat de onderzoekers hebben laten zien dat atheïsten beter in logica zijn.
We moeten natuurlijk wel beseffen dat de hier gevonden verschillen gemaakt worden door mensen die op logisch denken, in ieder geval tijdens dit onderzoek, een onvoldoende hebben gescoord. En wat weten we nu eigenlijk over de gedachten van de deelnemers die voor de logisch correcte optie 1 gingen? Dat is wel de meerderheid in de steekproef. Misschien kozen ze voor optie 1 omdat ze de logica begrepen, of omdat ze geen verschil zagen en die optie toevallig aankruisten. Of misschien kozen ze ervoor terwijl ze zich betrapten op de gedachte dat ze optie 2 wel waarschijnlijker vonden, maar dat niet politiek correct vonden.
Ook is de representativiteit van de proefpersonen als zo vaak in psychologisch onderzoeken bedenkelijk, jonge vrouwen zijn zwaar oververtegenwoordigd en het merendeel studeert waarschijnlijk ook nog zelf psychologie.
Lees tenslotte even de laatste zinnen van het abstract:
Notably, anti-atheist prejudice was even evident among atheist participants around the world. The results contrast with recent polls that do not find self-reported moral prejudice against atheists in highly secular countries, and imply that the recent rise in secularism in Western countries has not overwritten intuitive anti-atheist prejudice. Entrenched moral suspicion of atheists suggests that religion’s powerful influence on moral judgements persists, even among non-believers in secular societies.
Wat is het waarschijnlijkst?
- Dit is opgeschreven door psychologen.
- Dit is opgeschreven door psychologen die nogal graag verstrekkende conclusies trekken uit cijfermateriaal dat heel wat minder eenduidig te interpreteren valt dan ze doen voorkomen en daarmee lekker in de media scoren.
- Dit is opgeschreven door psychologen die zich terecht zorgen maken over de bejegening van atheïsten wereldwijd.
Een zondagsoverweging: maakt religie gelukkiger dan wetenschap?
Een recent artikel in het blad ‘Personality and Individual Differences’ concludeert dat ‘geloof in technisch-wetenschappelijke vooruitgang’ vaker gelukkig/tevreden maakt dan religie. Samengevat: ‘The results showed that belief in scientific–technological progress is a stronger predictor of life satisfaction than religious beliefs in a nationally representative sample of the Dutch population … and across 69 out of 72 countries’. In slechts in 28 van de 72 onderzochte landen was een positieve samenhang te vinden tussen religieuze overtuigingen en ‘life satisfaction’.
In Nederland vonden de onderzoekers dat zowel religie als geloof in technisch-wetenschappelijke vooruitgang samenhangen met ‘life satisfaction’. Volgens de website van de Universiteit van Californië in Berkeley: ‘The researchers first surveyed individuals in the Netherlands about this belief and about their Western religious faith, measured by how often they attended religious services, and whether they identified as religious and believed in God. They found that people who more strongly believed in scientific-technological progress or religion were more satisfied with their lives—but the link was significantly stronger among those who had faith [in] the former’.
Wat zit daar achter? ‘Additional analyses highlighted the role of personal control beliefs as the mechanism driving this effect: a strong belief in scientific–technological progress was associated with an enhanced sense of personal control, which in turn contributed to higher life satisfaction’ aldus de onderzoekers.
Is geloof in wetenschap nu beter dan religie? Interessant genoeg kunnen beide goed samengaan vonden de onderzoekers. Religie kan op andere manieren bijdragen aan tevredenheid, dat wordt in het stukje op de website van Berkeley uitgelegd. Ook is opvallend dat je omgeving een rol lijkt te spelen: de bijdrage van één van de twee overtuigingen was het grootst in een omgeving waar veel anderen die overtuiging delen.
De kracht van roze
Wie kijk naar een bepaalde tint roze, ervaart dat hij minder kracht heeft en rustiger wordt. Hersenspoeling of mind control met minimale middelen, toegepast in gevangeniscellen om probleemgevallen te kalmeren. Dr. Alexander Schauss, directeur van het American Institute for Biosocial Research in Tacoma,Washington staat aan de wieg van het gebruik van deze kleur voor dit soort doeleinden.
Schauss baseerde zijn idee op de theorieën van de Zwitser Max Lüscher, die bedacht dat iemands voorkeur voor bepaalde kleuren iets wezenlijks zou kunnen zeggen over diens persoonlijkheid (het betere onderzoek laat echter zien dat zijn Lüscher-kleurentest geen betrouwbare informatie geeft). Schauss draaide de boel echter om, hij onderzocht of je met bepaalde kleuren de emotionele gesteldheid van iemand zou kunnen beïnvloeden. Experimenten gaven aanleiding om te denken dat een bepaalde kleur roze het meest invloed heeft op spierkracht en ook bloeddrukverlagend werkt.
In 1979 wist Schauss zijn idee in de praktijk te brengen toen de directeuren van een marinegevangenis in Seattle, de heren Baker en Miller, een aantal van hun cellen in deze kleur lieten schilderen. Met veel succes. Agressiviteit nam af en er waren veel minder gewelddadige incidenten. Meer instellingen gingen werken met het rustgevende roze, nu vaak Baker-Miller Pink genoemd. Onderzoek uit de jaren 80 van de vorige eeuw kon de bevindingen van Schauss (en andere onderzoekers) dat er direct waarneembare effecten op kracht en bloeddruk zouden optreden echter niet herhalen (pdf).
Via Atlas Obscura
Vijftig grootste misvattingen in de psychologie
Zoals al eerder vermeld op deze website is een van de doelstellingen van de Skepsis werkgroep Amsterdam om meer skeptisch georiënteerde boeken te lezen. Recentelijk hebben we ons gezamenlijk over “Vijftig grootste misvattingen in de psychologie” gebogen.
Als je met dit boek begint denk je een dikke pil te verteren hebt maar gelukkig (?) blijkt ca. 1/3 van het boek uit referenties te bestaan, hetgeen in ieder geval aangeeft dat de auteurs niet over één nacht ijs gegaan zijn tijdens het schrijven van dit boek.
Al met al leest het boek gemakkelijk, tenzij men elke referentie gaat napluizen hetgeen de “leesflow” niet ten goede komt. Het boek opent met een korte introductie in de psychomythologie, waarin men een overzicht krijgt over de typisch menselijke waarnemingsbeperkingen en drogredenen die kunnen bijdragen aan het ontstaan van dergelijke mythes. De mythes die behandeld worden zijn geclusterd in 11 gebieden, te weten “denkvermogen”, “van baarmoeder tot graf”, “herinneringen uit het verleden”, “oude honden nieuwe trucjes leren”, “veranderende percepties”, “ik heb een gevoel”, “het sociale dier”, “ken uzelve”, “bedroefd, kwaad en slecht”, “wanorde in de rechtszaal” en “kunde en pillen”. Elke cluster of hoofdstuk wordt afgesloten met een lijst met eenregelige toelichting van mythes die men zelf kan onderzoeken. Als startpunt worden enkele literatuurreferenties meegegeven. Ik wil in deze bespreking niet alle 50 mythes opsommen, maar deze ‘meer bekende’ zul je in het boek in ieder geval tegenkomen: “de meeste mensen gebruiken maar 10% van hun hersen capaciteit”, “de meeste mensen ondergaan rond de 40 of 50 een midlife crisis”, “een positieve levenshouding kan kanker weerstaan” en “de meeste mensen die in hun jeugd seksueel misbruikt zijn ontwikkelen ernstige persoonlijkheidsstoornissen als ze volwassen zijn”.
Hoe een mythe gefileerd wordt kan men het best illustreren met een voorbeeld, Mythe 4: Visuele waarneming wordt vergezeld door emissies vanuit het oog. De algemene benadering is om een mythe eerst toe te lichten, vervolgens de mentale denkfouten toe te lichten waarna de feiten ter tafel gebracht worden.
Eerst wordt de lezer uitgedaagd om eens goed om zich heen te kijken, op een voorwerp te fixeren, en vervolgens de vraag te beantwoorden of er iets uit zijn ogen kwam. Voor iemand met enige optica kennis komt deze vraag heel vreemd over. Psychologisch onderzoek laat echter zien dat dit idee bewust of onbewust bij veel mensen leeft. Denk hierbij ook aan populaire comics (Superman met zijn X-ray ogen, Cyclops van de X-men met zijn laser ogen, etc.) en aan kreten zoals “priemende ogen”. Meerdere voorbeelden, met de bijbehorende referenties, worden behandeld. Ook wordt een poging gedaan om de oorsprong van deze mythe te duiden. De lichtflitsjes die men kan waarnemen bij gesloten ogen (individuele fotonen) of als men in zijn ogen wrijft is door sommigen aangegeven als een mogelijke verklaring van deze mythe. Ook de observatie dat de ogen van sommige dieren in het donker lijken op te lichten is genoemd als een mogelijke oorzaak. Echt zeker weet men het echter niet. Wat vooral interessant lijkt te zijn is dat deze mythe moeilijk uit te roeien is. Zelfs nadat mensen voorgelicht zijn over de werking van het licht en het oog, en deze verklaring ook lijken te accepteren, blijkt uit studies dat dit deze mythe na enige tijd weer terugkeert.
Waar ik met dit boek ook mee geconfronteerd werd is dat ik als “oudere jongere” in mijn jeugd veel van de beweringen die in dit boek vermeld staan voor waar heb aangenomen, hetgeen mij weer liet nadenken over de “waarom” vraag. Het antwoord is volgens mij dat je indertijd met dit soort beweringen geconfronteerd werd op de TV, in kranten (ook de meer serieuze) en populair wetenschappelijke tijdschriften (Kijk en Natuur & Techniek). In het dorp waar ik opgroeide, was er weliswaar een bibliotheek, maar in mijn herinnering was de non-fictie sectie ook weer niet extreem groot. Ik geloof niet dat met de informatie die je daar kon vinden dit type beweringen kon fileren. Ook toen ik begin jaren ’80 naar Amsterdam verhuisde was het niet zo dat je er zo gemakkelijk achter kon komen waar dit soort informatie te vinden was. De Openbare Bibliotheek op de Prinsengracht bevatte weliswaar veel meer boeken maar om de vraag aan de informatie te koppelen was waarschijnlijk weer net iets te lastig. Alhoewel ik het indertijd ook wat drukker had met ander zaken en me dit soort vragen wat minder vaak stelde dan ik het nu doe blijft het kernpunt echter dat in die tijden (lang…lang geleden) het vinden van specifieke informatie op een bepaald gebied veel lastiger was, en dat is tegenwoordig in het internettijdperk toch heel wat makkelijker. Er staat natuurlijk veel onzin op het web maar daar staat tegenover dat er ook veel meer “echte” informatie te vinden is en, misschien nog wel belangrijker, dat het tegenwoordig makkelijker is om informatie te koppelen. Wat nu, maar ook vroeger belangrijk was, is dat men enige gedegen kennis moet bezitten om de gevonden informatie op zijn waarde (zin of onzin) te kunnen beoordelen. Gedegen kennis gekoppeld aan wat eenvoudige regels (bijvoorbeeld: controleer altijd de bron) helpt je al een heel eind op weg.
Oftewel, zoals ik het ooit eens ietwat ironisch heb proberen weer te geven in onderstaande illustratie, het is een betere wereld voor skeptici in het Google tijdperk…
Dan krijgen we de vraag of ik dit boek aan anderen wil aanbevelen. Dat kan ik met “ja” beantwoorden en niet alleen maar omdat het redelijk makkelijk leest en het een boeiend onderwerp behandeld. Het boek is een aanrader voor iedereen, inclusief beginnende en gevorderde psychologen, maar vooral voor sceptici. Als er een mythe besproken wordt waarvan je altijd al dacht dat die niet klopte dan kun je dat als een opsteker voor je sceptische vermogens beschouwen. Als er een mythe besproken wordt die jij nog steeds als waar beschouwde, dan is dat een wijze les. We blijven menselijk en het benadrukt weer eens dat je je bij een bewering moet blijven afvragen: ”Klopt dat wel?”.
Geïnteresseerd geraakt in het boek? Bestel het via de onderstaande link bij Bol.com en steun daarmee Kloptdatwel!
De Nederlandse versie is momenteel bij Bol.com niet leverbaar. Hieronder het laatste boek van Lilienfeld: