De gemeente Apeldoorn wees een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van orthomoleculaire voedingssupplementen af. Bij de rechter blijft dit besluit uiteindelijk in stand. De aanvraagster had zich beroepen op een advies van haar natuurarts, maar dat mag haar niet baten. De noodzaak om de voedingssupplementen te gebruiken is niet in objectief medische zin aangetoond, aldus de Centrale Raad van Beroep.
De Wet werk en bijstand – thans Participatiewet geheten – kent een aantal bepalingen over bijzondere bijstand. Deze vorm van bijstand is bedoeld voor noodzakelijke kosten die niet uit bijvoorbeeld de gewone bijstand, andere toeslagen of eigen vermogen kunnen worden betaald. In deze zaak ging het om een vrouw die sinds 1990 een gewone bijstandsuitkering ontving en in 2007 een beroep deed op de bijzondere bijstand voor consulten bij haar orthomoleculair arts en voor door hem voorgeschreven vitaminepreparaten. Haar aanvraag werd afgewezen en beroep bij de rechtbank leverde niets op. In 2011 deed de vrouw een nieuwe aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van voedingssupplementen, en weer kreeg ze nul op het rekest. Via de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde, belandde de casus bij de Centrale Raad van Beroep, de hoogste feitenrechter in het sociale zekerheidsrecht.
Waarom had de vrouw voedingssupplementen nodig, terwijl die bij een gezond en gevarieerd dieet meestal overbodig zijn? Uit de eerste uitspraak van de Centrale Raad blijkt dat ze naar eigen zeggen leed aan “insulineresistentie of hypoglykemie“. De vrouw had een verklaring bijgevoegd van haar orthomoleculair arts. Zoals bekend gaat de orthomoleculaire leer ervan uit dat we de juiste moleculen moeten binnenkrijgen, en meestal komt dat neer op supplementen in grote hoeveelheden. De verklaring van de arts hield in dit geval in dat de vrouw:
“ten gevolge van het metabole syndroom en het chronisch vermoeidheidssyndroom sterk wisselende bloedsuikers heeft, waardoor zij regelmatig dreigt flauw te vallen. Met behulp van bloedsuikerregulerende voedingssupplementen en immuunregulerende middelen kunnen deze klachten sterk beperkt worden.”
Aldus nog steeds de arts, Paul van Meerendonk genaamd. Over hem en zijn behandeling van het chronisch vermoeidheidssyndroom publiceerde de Vereniging tegen de Kwakzalverij bijna tien jaar geleden al een uitgebreid artikel. Van Meerendonk is een adept van de Amerikaanse arts Jacob E. Teitelbaum, die zichzelf van het chronisch vermoeidheidssyndroom zou hebben genezen en daar ooit een nimmer gerepliceerd onderzoek over publiceerde. Teitelbaum is trouwens ook verbonden aan Safer-Tech Solutions, dat samen met het eerder op Kloptdatwel besproken Doctors for Safer Schools de vermeende gezondheidsrisico’s van elektromagnetische velden aankaart. Hij staat er vermeld als “specialist in complementary medicine”. Wie meer wil weten over Van Meerendonk kan een poging wagen diens vrijwel onleesbare website te raadplegen. Die zou zijn “opgericht door een zeer tevreden cliënt”, maar daar heb ik toch zo mijn twijfels bij.
In elk geval was de Centrale Raad van Beroep in eerste instantie streng voor de gemeente. Die diende ook zelf medisch onderzoek te laten verrichten naar de aan- of afwezigheid van een medische noodzaak om voedingssupplementen te gebruiken. De gemeente deed braaf wat er van haar verlangd werd en stuurde een arts langs voor een medisch indicatieadvies. Dat advies liet aan duidelijkheid niets te wensen over, zo blijkt uit de tweede uitspraak van de Centrale Raad:
” De arts komt tot de conclusie dat bij appellante geen aandoeningen zijn vastgesteld waarbij een opnamestoornis of een verhoogd verbruik van vitamines, mineralen, eiwitten en aminozuren aannemelijk is. Ook komen uit de informatie ontvangen van de huisarts en de orthomoleculair arts geen geobjectiveerde tekorten naar voren. Dat appellante een verbetering van haar klachten heeft ervaren in de jaren waarin zij een orthomoleculair dieet heeft gevolgd, kan niet worden uitgesloten, maar een oorzakelijk verband hiertussen is onvoldoende aangetoond.”
De nadruk zal moeten liggen op geobjectiveerde tekorten. De vrouw beriep zich weer op het advies van haar natuurarts (“Van Meerendonk is naast natuurarts tevens regulier arts”, aldus appellante) en bekritiseerde de raadpleging van het dossier bij de huisarts: daar zou weinig informatie instaan, omdat de huisarts haar niet behandelde voor de beweerde insulineresistentie of hypoglykemie. Dat was kennelijk uitsluitend de diagnose van natuurarts Van Meerendonk, en daar mogen we best aan twijfelen. Voor de Centrale Raad van Beroep is de kous nu af:
“De arts [van de gemeente] heeft voldoende toegelicht waarom niet in objectief medische zin is gebleken van de noodzaak om de voedingssupplementen te gebruiken. Appellante heeft daar in hoger beroep onvoldoende tegenover gesteld. Het enkele gegeven dat de arts van appellante op 12 oktober 2012 heeft gesteld dat haar klachten met behulp van de voedingssupplementen sterk beperkt kunnen worden en dat uit zijn verklaring van 30 september 2014 blijkt dat appellante baat heeft bij een koolhydraatbeperkt dieet, is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van het advies, aangezien de arts van appellante in deze verklaringen niets zegt over de medische noodzaak van het gebruik van de voedingssupplementen.”
Met de verwijzing naar geobjectiveerde tekorten (zie hiervoor) en een noodzaak om supplementen te gebruiken in objectief medische zin betoont de Centrale Raad van Beroep zich een aanhanger van de geneeskunde die evidence-based is. Eerder zagen we al dat deze rechter niet overtuigd was van het nut van chiropraxie. Een evidence-based aanpak is natuurlijk altijd toe te juichen, en dat geldt a fortiori wanneer het – zoals in dit geval – om de besteding van belastinggeld gaat.