De wat oudere lezertjes herinneren zich de dagelijkse Bommelstrips van Marten Toonder (1912-2005) in NRC Handelsblad. Ik heb de Bommelverhalen altijd met veel plezier gelezen en ik herlees ze eerlijk gezegd nog regelmatig. Je kunt rustig zeggen dat ik veel bewondering heb voor Marten Toonder. Maar het is mij altijd opgevallen dat de wetenschap er in het universum van Bommel en Tom Poes niet zo goed van afkwam. Wetenschap is in Rommeldam ofwel wereldvreemd, ofwel de resultaten van wetenschappelijk onderzoek hebben de mensheid niet veel goeds te bieden. Toonder leek meer bewondering te hebben voor magie en intuïtie. Drie sleutelfiguren uit de Bommelsaga lichten dat toe. Je vraagt je af welke invloed Toonder met zijn ‘wetenschapspessimisme’ heeft gehad.
Dr. Zbygniew Prlwytzkofsky is een onderzoeker pur sang. In de latere Bommelverhalen krijgt hij een aanstelling als ‘stadsfenomenoloog’. In die hoedanigheid geeft hij leiding aan het stadslaboratorium van Rommeldam. Toonder zet hem neer als een goudeerlijke maar wereldvreemde professor. De afstand tot de normale inwoners van Rommeldam wordt versterkt door de onbegrijpelijke germanismen waarin P. zich uitdrukt (Bommel wordt stevast aangeduid als ‘Der Boml’). Ook is het opvallend dat prof. P. wordt weergegeven als een mens in een verder door dierfiguren bevolkte wereld. Slechts weinig andere figuren krijgen deze uitzonderingsbehandeling, onder andere de schilder Terpen Tijn en Kwetal de breinbaas (zie hieronder).
Prof. Joachim Sickbock is niet zoals Prlwytzkofsky geïnteresseerd in onderzoek. Sickbock wil met wereldschokkende vindingen de wereld veranderen. Zijn ondernemingen zijn altijd zeer kostbaar, en hij is daarom ook altijd op zoek naar financiers. Regelmatig vindt hij in heer Bommel een financiële steun en toeverlaat. Het is duidelijk dat de elitaire Sickbock niets goeds met de wereld voor heeft. Hij gelooft niet in democratie, houdt geen rekening met zijn medemens en is vooral op zoek naar macht en faam, desnoods ten koste van anderen. Hij gaat list en bedrog niet uit de weg om zijn zin te krijgen. Toonder geeft Sickbock uiterlijk duivelse trekjes mee. Vaak wordt Bommel het slachtoffer van de vindingen van Sickbock, dat kan het aandachtige lezertje zien op het plaatje hiernaast. Sickbock’s opzetjes mislukken stevast, maar hij blijft optimistisch. Menig Bommelverhaal verlaat hij mompelend “Men zal nog van mij horen…”.
Kwetal, de breinbaas behoort tot ‘het kleine volkje’ dat op enige afstand van Rommeldam leeft in evenwicht met de natuur. Hij is in staat om met vreemde apparaten allerlei tegennatuurlijke verschijnselen te creëren. De Wikipedia beschrijft dit goed: “Deze apparaten, zoals de oloroon en de verdwijnpunter, worden door niemand op hun juiste waarde geschat en zeker niet door Heer Bommel. Toch is hij het die meestal het volste vertrouwen van Kwetal heeft (“Vraag maar aan Bommel, die zal het wel weten.”), zeker omdat hij allerlei kleinigheden als een kammetje, een blikopener en een paraplu als grote vindingen beschouwt, die volgens hem wel aan het reusachtige denkraam van heer Ollie ontsproten moeten zijn”. Het is duidelijk dat Kwetal een goede kracht is. In Kwetal manifesteert zich kracht en energie die bij anderen verloren is gegaan. Hiermee kan Kwetal zelfs de moeilijkste problemen makkelijk oplossen. Het is duidelijk dat Toonder bij de lezer warme gevoelens voor Kwetal wil oproepen. Toonder lijkt daarmee een keuze te maken voor magie en intuïtie, en tegen wetenschap die ofwel wereldvreemd ofwel demonisch is.
Natuurlijk bevatte het Bommeluniversum commentaar op allerlei zaken die in de Nederlandse samenleving speelden in de periode dat de strip verscheen (vanaf 1941 t/m 1986 in NRC Handelsblad, t/m 1988 in de Donald Duck). Zo uitte Toonder felle kritiek op het kapitalisme in ‘De Bovenbazen’, stelde hij vreemdelingenhaat aan de orde in ‘De andere wereld’, bestreed hij conformisme in in ‘Het boze oog’, en analyseerde hij op meesterlijke wijze sektevorming en goeroes in ‘Het platmaken’. Maar de wetenschap, die vertrouwde Toonder maar niets.