Het menselijk geheugen is niet zo betrouwbaar. Valse herinneringen ontstaan makkelijk en onderzoekers weten die ook gericht aan te brengen bij proefpersonen. Elizabeth Loftus distuingished professor aan de Universiteit van Californië, Irvine, hield dit jaar een lezing hierover op The Amazing Meeting, de jaarlijks conferentie van de James Randi Educational Foundation in Las Vegas. Ze bespreekt een aantal interessante wetenschappelijke onderzoeken die de laatste paar jaar zijn verschenen op dit gebied.
Wetenschap
Universiteit Wageningen: geen aanwijzingen dat Wi-Fi schadelijk is voor bomen
‘Straling draadloos internet slecht voor bomen en planten‘ luidde het al weer vier jaar geleden op diverse websites. De Universiteit Wageningen (WUR) zou dat hebben laten zien in een experiment. TNO en TU Delft, die er ook bij betrokken zouden zijn, voelden zich genoodzaakt om zich te distantiëren van dit onderzoek en ook de WUR liet later weten dat het allemaal nog veel te prematuur was om conclusies te trekken. Er werd een vervolgonderzoek ingesteld dat uitgebreider en beter opgezet was.
Het heeft even geduurd, maar nu lijkt er een wetenschappelijk artikel aan te komen met de definitieve resultaten van het onderzoek. De uitkomst is geruststellend: er is geen enkele aanwijzing gevonden die er op wijst dat de bastknobbels in Alphen aan den Rijn iets te maken hebben met Wi-Fi.
Niek van ‘t Wout, beleidsmedewerker groen, ziet al jaren zieke bomen in zijn gemeente Alphen aan den Rijn. De bomen zijn onder andere aangetast door bastknobbels. En nadat hij alle(?) andere mogelijke oorzaken heeft uitgesloten, bedenkt hij dat het wel eens aan stralingsbronnen als Wi-Fi-routers zou kunnen liggen. De gemeente geeft opdracht aan de WUR om die mogelijkheid te onderzoeken. Het resultaat van dat eerste onderzoek veroorzaakte in 2010 dus behoorlijk wat commotie op Internet. Mogelijke schadelijke effecten van onzichtbare straling zijn goed voor lichte paniek. Dergelijke ophef zagen we in nog wat heviger mate bij het Deense scholierenexperiment met tuinkers. Van ‘t Wout was trouwens één van de buitenlandse ‘experts’ die zo enthousiast waren over dat onderzoekje.
Een verslag van de nieuwe onderzoeken van de WUR-onderzoekers staat nu op de website van de gemeente Alphen aan den Rijn [NB die is inmiddels enigszins aangepast, zie update]. Het belangrijkste onderzoek is eigenlijk een herhaling van het onderzoek uit 2010: in klimaatkamers met en zonder stralingsbronnen werden boompjes gekweekt en op tal van uiterlijke kenmerken vergeleken. Er is nu over een langere tijd gemeten en er is beter opgelet dat andere invloeden dan de straling een goede vergelijking niet onmogelijk zouden maken. De opsomming van de resultaten in de samenvatting van de Rapportage “Effect EM Velden op bomen” (dr. André van Lammeren, nov. 2013) begint met:
Er zijn in de experimenten binnen de onderzoeksperiode van 5-8 maanden geen aantastingen zoals bastknobbels, bastscheuren en bastnecrose op essen aangetroffen in de klimaatcellen al of niet voorzien van EM-velden.
Dat is op zich geruststellend, maar aan de andere kant weten we nu nog steeds niet wat de oorzaak is van die problemen met de bomen in Alphen aan den Rijn. Maar goed, de vraag of er überhaupt verschillen te zien zijn bij bomen die met en zonder stralingsbronnen groeien, blijft interessant. In weergave van de rest van de resultaten springt echter het ene ‘geen statistisch significant effect gevonden’ na het andere je tegemoet. De conclusie van de onderzoekers is:
Samenvattend concluderen wij dat er onder de gegeven proefomstandigheden geen effect van EM-velden op getoetste bomen is vastgesteld op het niveau van lengtegroei, stamdiktegroei, het aantal bladeren, bladmorfologie en het bladchlorophyllgehalte (uitgezonderd een afwijkende waarde in nov 2012). De aspecten bladkrulling, metaalglans, exudaatvorming en epidermisnecrose vragen om verdere aandacht vanwege het beperkt aantal herhalingen. De constatering dat er verschillen zijn gevonden is indicatief om vervolgonderzoek te doen.
Er is in dit onderzoek geen oorzakelijk verband gevonden tussen EM-straling en aantastingen zoals die worden geobserveerd in de stedelijke omgeving zoals bastknobbels, bastscheuren, bastnecrose en bastbloeding.
Gezien het belang van het onderzoek is het goed hier op te merken dat de bovengenoemde verschijnselen metaalglans, epidermisnecrose en exudaatvorming niet zijn opgemerkt bij essen buiten de klimaatcellen.
In de proefopstellingen werd overigens niet alleen naar elektromagnetisch velden afkomsting van Wi-Fi-routers gekeken, maar ook naar UMTS- en DVB-T-zenders. In het rapport worden wel een paar verschillen als significant betiteld, maar er is niet gecorrigeerd voor het grote aantal uitkomsten dat bekeken is. Als je dat wel netjes doet, blijft er volgens mij niets over dat je significant zou mogen noemen. Waarom er reden zou zijn om verder onderzoek naar die bladkrulling, metaalglans, exudaatvorming en epidermisnecrose ontgaat me een beetje. De onderzoeksmachine in Wageningen moet natuurlijk ook blijven draaien, maar oprechte wetenschappelijke nieuwsgierigheid moeten we niet bij voorbaat uitsluiten.
Je zou denken dat ze in Alphen aan den Rijn wel blij zouden zijn met deze resultaten. De bastknobbels en andere boomaantastingen die aanleiding waren voor de onderzoeken treden niet op en alle andere resultaten laten eigenlijk ook maar weinig twijfel over of er überhaupt invloeden zijn van Wi-Fi op bomen die zich uiten in zichtbare afwijkingen. Niet dat daarmee een oplossing voor de bastknobbels is gevonden, maar Wi-Fi kan eigenlijk wel van het lijstje van mogelijke veroorzakers af. De aanjager van het onderzoek, Van ‘t Wout ziet het echter wat anders, blijkens tweets van het door hem* bijgehouden Twitteraccount:
https://twitter.com/Boomaantasting/status/516647801087098880
[NB: het Twitteraccount staat inmiddels achter een ‘slotje’ – kopie van deze tweet]
Misschien moet Van ‘t Wout wat die kokervisie betreft eens in de spiegel kijken. Het lijkt hem intussen helemaal niet meer te gaan om een oorzaak en oplossing te vinden voor de boombastknobbels, maar om erkenning van het idee dat elektromagnetische straling wel degelijk schadelijke invloed kan hebben op mens, dier en plant, ondanks dat dat wetenschappelijk gezien niet plausibel is. Op de website van de gemeente legt hij in ieder geval weer net de nadruk op die zogenaamd significante verschillen. Zo brengt de gemeente Alphen aan den Rijn een duidelijk persoonlijke opvatting van één van haar ambtenaren naar voren, die juist wordt weersproken door het wetenschappelijke onderzoek dat door de gemeente zelf betaald is. Een vreemde zaak, vind ik.
Er staan overigens nóg twee rapporten op de website. Eén gaat over een oriënterende proef van de WUR (Praktijkonderzoek Plant & Omgeving) met boompjes op twee locaties buiten een laboratoriumsetting, waarbij één groep werd blootgesteld aan de straling van Wi-Fi-routers. De onderzoekers benadrukken dat je eigenlijk niet zoveel kunt concluderen op grond van deze opzet, omdat er niet echt moeite is gedaan om alle condities (o.a bodemgesteldheid en lichtval) precies gelijk te houden. Het lijkt meer te zijn gegaan om het registreren zelf. Overigens bleek hier ook geen significant verschil tussen de bestraalde en de controlegroep op te treden. Zeker als je niet vergeet te corrigeren voor meervoudig toetsen, wat de onderzoekers ook hier weer doen in het verslag.
Het andere verslag gaat over bio-potentiaalmetingen aan boompjes. Het is op het eerste gezicht niet zo duidelijk wat de status is van dit onderzoek. Het is weliswaar gelijktijdig in dezelfde klimaatkamers uitgevoerd als het onderzoek van de WUR, maar als enige betrokkenen worden Van ‘t Wout en ene H. Luik genoemd. Van Lammeren bevestigde mij desgevraagd dat de WUR geen verantwoordelijkheid draagt voor dit onderzoek.
Die bio-potentiaalmetingen zijn gebaseerd op de ideeën van Andrew Goldsworthy, bekend van bangmaakverhaaltjes over straling en eigenlijk maar moeilijk serieus te nemen als je eerder wetenschappelijk werk van hem ziet (o.a met magnetisch ‘bestraald’ water). Als je het onderzoekje heel welwillend bekijkt, laat het zien dat je door te kijken naar een verschil in spanning tussen twee in de boom geprikte elektroden kunt zien of er een stralingsbron in de buurt aan of uit heeft gestaan. Maar of dat ook maar enige (nadelige) uitwerking heeft op die boom kan je er niet uit opmaken.
* als je de geschiedenis van het account bekijkt, lijkt mij deze conclusie vrijwel onontkoombaar. Ik heb Van ‘t Wout vorige week per mail om bevestiging gevraagd, maar daar (nog) geen reactie op ontvangen.
Update 29-10-2014: de website van de gemeente Alphen aan den Rijn is recent aangepast. Zoek de verschillen tussen de versies die op 30 september en 29 oktober gearchiveerd werden. Kan goed te maken hebben met de dreiging met juridische stappen waar het twitteraccount @boomaantastingen het over had op 11 oktober (account zit nu achter een slotje).
Ig Nobel voor poepende honden met extreem richtingsgevoel
Vorige week was het weer tijd voor de uitreiking van de Ig Nobels, de onderscheidingen voor wetenschappelijk onderzoek “dat je eerst aan het lachen maakt, en dan aan het denken zet.” Dit jaar vielen onderzoekers in de prijzen met onderzoek naar wat er gebeurt in de hersenen van mensen die het gezicht van Jezus zien in een geroosterde boterham en anderen met hun onderzoek naar tampons van gepekelde varkensvleesreepjes die helpen om een bloedneus te stelpen. En dan waren er ook nog de honden die hun behoefte het liefst in noord-zuidrichting bleken te doen. Maar dat laatste onderzoek lijkt wel erg dunnetjes.
Op de Nederlandse Ig Nobel Night-website staat het zo:
Ig Nobel Biologieprijs 2014 (Tsjechië, Duitsland)
Vlastimil Hart, Petra Nováková, Erich Pascal Malkemper, Sabine Begall, Vladimír Hanzal, Miloš Ježek, Tomáš Kušta, Veronika Němcová, Jana Adámková, Kateřina Benediktová, Jaroslav Červený & Hynek Burda,
Voor het zorgvuldig documenteren dat poepende en plassende honden hun lichaamsas bij voorkeur in lijn houden met het noord-zuid gerichte aardmagnetische veld.
Op het eerste gezicht inderdaad typisch zo’n onderzoekje dat de quasi serieuze Ig Nobelprijs wel lijkt te verdienen. Maar stinkt dit onderzoek toch niet een beetje? Als je kijkt naar het resultaat zoals dat in het artikel zelf is gegeven, valt al meteen wat op:
Results
Dogs preferred to excrete with the body being aligned along the North–South axis under calm MF conditions. This directional behavior was abolished under unstable MF. The best predictor of the behavioral switch was the rate of change in declination, i.e., polar orientation of the MF.
De bevinding is dus veel specifieker dan je zou denken als je alleen afgaat op de berichtgeving in de pers en wat de IgNobel jury er zelf over schrijft. De onderzoekers vonden namelijk juist géén bewijs voor hun oorspronkelijke hypothese dat honden zich zouden richten op het magnetisch veld. Geen correlatie met hun houding tijdens het poepen of plassen met de noord-zuidrichting. Maar toen ze achteraf(!) gingen zitten vissen in hun data vonden ze zo’n correlatie wel bij een subgroep: bij die poepsessies die hadden plaatsgevonden op locaties waar er nauwelijks variatie was in het magnetisch veld. Eigenlijk nog specifieker, het gaat om de variatie in de declinatie van het magnetisch veld, het verschil in richting tussen het ware noorden en de richting die de naald van een magnetisch kompas aangeeft. Als je denkt dat het allemaal klopt, moeten die honden dus niet alleen heel gevoelig zijn voor de richting van het magnetisch veld, maar ook een absoluut richtingsgevoel hebben dat ze in staat zou stellen perfect het kaartnoorden aan te wijzen!
Als je het volgende fragment onder Discussion in het artikel leest, weet je eigenlijk genoeg hoe dit resultaat tot stand is gekomen:
Although the observers were acquainted with our previous studies on magnetic alignment in animals and could have consciously or unconsciously biased the results, no one, not even the coordinators of the study, hypothesized that expression of alignment could have been affected by the geomagnetic situation, and particularly by such subtle changes of the magnetic declination. The idea leading to the discovery of the correlation emerged after sampling was closed and the first statistical analyses (with rather negative results, cf. Figure 1) had been performed. Also, the acquisition of data on magnetic declination was carried out without knowledge of heading values on the respective time and date.
Er staat nauwelijks iets over hoeveel mogelijke verbanden tussen de poeprichting en aspecten van het magnetisch veld ze hebben zitten vergelijken, maar te zien aan het superspecifieke subgroepje waarvoor ze een ‘significant’ resultaat vinden, zijn dat er vermoedelijk behoorlijk wat geweest. Dan moet je natuurlijk wel corrigeren voor meervoudig toetsen, maar daarover staat niets in het artikel. Dat ‘significant’ stelt dus niet zo veel voor. En als je dan toch achteraf wil gaan zitten vissen naar mogelijke verbanden, is het wel een beetje jammer dat je allerlei andere mogelijke invloeden, zoals windrichting en zonposities niet in je data hebt meegenomen (daarvan hadden de onderzoekers vooraf al bedacht dat die irrelevant zouden zijn).
Al in januari dit jaar las ik kritisch commentaar op dit onderzoek, dat er weinig van heel laat. Nu ik weer opnieuw zocht naar besprekingen, kwam ik uit dezelfde periode meer kritiek tegen. Misschien hebben ze dit bij Ig Nobel allemaal gemist, omdat het niet in de vorm is gegoten van wetenschappelijke artikelen of commentaar bij het artikel zelf (maar dat is er ook!). Maar je zou eigenlijk denken dat ze wel zouden weten dat je voor kritische beschouwingen van dit soort vrij onbenullig onderzoek misschien beter op blogs kunt kijken.
Dat dieren gevoelig kunnen zijn voor het aards magnetisch veld is niet zo’n gekke gedachte, maar dat honden zich iets zouden aantrekken van minimale variaties in de declinatie daarvan bij het poepen en plassen (als ze die al zouden kunnen waarnemen), lijkt me uiterst onwaarschijnlijk. Vincent Icke zei het ook al in De Wereld Draait Door (vanaf 7:40): “Dit zal geen stand houden, volgens mij kunnen we dit zo in de Ig Nobelprullenbak gooien.” Terugtrekken dus, deze Ig Nobelprijs!
Sperma naar de klote door mobiele telefonie?
Vrij laconiek berichtte de Volkskrant enige tijd terug over een nieuwe studie die een verband suggereert tussen het gebruik van mobiele telefoons en een verminderde kwaliteit van sperma. De elektromagnetische golven van de telefoons zouden de beweeglijkheid en levensvatbaarheid van zaadcellen negatief beïnvloeden en daarmee bijdragen aan verminderde vruchtbaarheid. In hetzelfde artikel sprak een hoogleraar in de humane voortplantingsbiologie geruststellende woorden. Hij wees onder meer op de matige kwaliteit van het onderzoek naar de effecten van telefoonstraling op zaadcellen. Als we kijken naar het onderzoek waarop de nieuwste studie is gebaseerd, lijkt die relativering zonder meer terecht.
De studie in kwestie is Effect of mobile telephones on sperm quality: a systematic review and meta-analysis door Adams et al., gepubliceerd in het tijdschrift Environment International (hier het volledige artikel). Achtergrond van de studie is het gegeven dat in diverse landen geconstateerd wordt dat de kwaliteit van het sperma achteruit gaat. Zo’n 14% van de stellen in geïndustrialiseerde landen ondervindt op enig moment problemen bij het zwanger worden en onvruchtbaarheid of zwak zaad van de man kan daarvoor verantwoordelijk zijn. Bijna al die mannen hebben een mobiele telefoon, dus was het volgens de onderzoekers nuttig om in een systematische keuring met meta-analyse na te gaan of de radiofrequente elektromagnetische golven van mobiele telefoons de beweeglijkheid (motility), levensvatbaarheid (viability) en concentratie van het zaad verminderen. Daarbij ging het overigens niet alleen om het dragen van een mobiele telefoon in de broekzak – zoals het Volkskrantartikel suggereert – maar in het algemeen om het effect van de telefoonstraling op het zaad. Voor hun meta-analyse verzamelden de onderzoekers eerst de relevante studies over het onderwerp die tussen 2000 en 2012 gepubliceerd waren. Uiteindelijk voldeden tien studies aan alle door de onderzoekers gestelde criteria, in totaal goed voor 1492 samples sperma. Dat betekent overigens niet dat het ook om 1492 personen ging: zaadmonsters werden in sommige onderzoeken opgedeeld in meerdere samples van dezelfde proefpersoon.
Resultaten van de meta-analyse
Negen van de tien studies met in totaal 1448 samples keken naar de beweeglijkheid van het sperma. Zes daarvan vonden significant negatieve effecten van de elektromagnetische straling van mobiele telefoons op die beweeglijkheid. Vijf van de tien studies met in totaal 816 samples hadden mede betrekking op de levensvatbaarheid. Vier van de vijf vonden “a significant negative association between mobile phone exposure and sperm viability”. Ten slotte werd in zes van de tien studies (1376 samples) mede gekeken naar de spermaconcentratie. De resultaten waren hier dubbelzinnig en onduidelijk. De auteurs concluderen in hun artikel dat de mogelijkheid bestaat dat radiofrequente elektromagnetische straling thermische en niet-thermische effecten op cellen heeft. Die thermische effecten kunnen bijvoorbeeld optreden als de telefoon in de broekzak, dus dicht bij de testikels, wordt gedragen. Maar de auteurs geven ook toe dat andere factoren dan de straling, zoals leeftijd en roken, een rol kunnen spelen, en dat deze in de gebruikte studies lang niet altijd zijn meegenomen. Niettemin vinden zij hun resultaten dusdanig consistent dat zij die zien als bewijs voor een causaal verband tussen de elektromagnetische straling en de gemeten negatieve effecten.
Een probleem met de meta-analyse van Adams et al. is dat deze uitsluitend gebruik maakt van studies die op zichzelf niet zo heel veel duidelijkheid kunnen verschaffen over de relatie tussen mobiele telefonie en de kwaliteit van sperma. Idealiter wordt dat onderzocht in een RCT, waarbij een groep proefpersonen (bij voorkeur ‘normale’ personen zonder vruchtbaarheidsproblemen) at random wordt verdeeld over twee subgroepen, waarvan de ene wordt blootgesteld aan de elektromagnetische straling van een mobiele telefoon en de andere niet. De onderzoekers kunnen vooraf bepalen of het gaat om blootstelling door te bellen of door het dragen van de telefoon in de broekzak of elders. Door de randomisering zullen beide groepen ongeveer evenveel rokers, oudere mannen en mannen met overgewicht bevatten. Op vooraf bepaalde momenten kan dan de kwaliteit van het sperma worden gemeten, uiteraard liefst blind, zodat de onderzoekers niet weten of het zaad van een blootgestelde proefpersoon afkomstig is of niet. Zulke RCT’s zouden op zichzelf niet moeilijk te realiseren moeten zijn, maar de meta-analyse kon er geen gebruik van maken, want dergelijke studies zijn nog niet uitgevoerd. Het onderzoek van Adams et al. is daarom helaas op twee andere soorten onderzoek gebaseerd, namelijk in vitro-studies en observerende in vivo-studies. In de Volkskrant merkte hoogleraar Sjoerd Repping, specialist op het gebied van humane voortplantingsbiologie, hierover op:
“Vaak ondervragen onderzoekers mannen die naar een ivf-kliniek komen over hun gsm-gebruik: een methode die niet de meest betrouwbare resultaten oplevert. Vaak wordt verzuimd om verstorende factoren (Is een man te dik? Rookt hij?) mee te wegen. Soms doen wetenschappers wonderlijk onderzoek en stellen ze zaadcellen in een schaaltje bloot aan de straling van een telefoon. Maar dat geeft natuurlijk niet weer wat er in een mannentestikel gebeurt, zegt Repping.”
In vitro-studies
De studie van Adams is gebaseerd op zes in vitro-studies en vier in vivo observatiestudies. Zes studies waarbij sperma in een schaaltje wordt blootgesteld aan telefoonstraling is wel erg veel, ook al waren die zes studies met in totaal 234 samples slechts goed voor zo’n 16% van alle samples. Wat op een schaaltje gebeurt, hoeft niet representatief te zijn voor wat er in het lichaam gebeurt. De hiernaast afgebeelde cartoon geeft dat treffend weer. Als we bijvoorbeeld zaadcellen op een schaaltje blootstellen aan de warme lucht die geproduceerd wordt door een föhn, dan is het best aannemelijk dat we effecten op de kwaliteit van het zaad kunnen meten. Maar moeten we daaruit de conclusie trekken dat een man beter maar beter geen föhn kan gebruiken om zijn haar te drogen (gesteld dat hij, echte kerel dat hij is, dat wil)? Dat een mobiele telefoon boven een schaaltje zaadcellen effecten veroorzaakt, wil dus nog helemaal niet zeggen dat een telefoon in een broekzak hetzelfde effect heeft. Over mobiel bellen, waarbij de telefoon tegen het hoofd wordt gehouden, op ruime afstand van de testikels, zegt dit soort in vitro-onderzoek al helemaal weinig.
Dit zijn alle gebruikte in vitro-studies:
Agarwal et al., 2009
A. Agarwal, N.R. Desai, K. Makker, A. Varghese, R. Mouradi, E. Sabanegh, et al.
Effects of radiofrequency electromagnetic waves (RF-EMW) from cellular phones on human ejaculated semen: an in vitro pilot study
Fertil Steril, 92 (2009), pp. 1318–1325
Ahmed and Baig, 2011
L. Ahmed, N.M. Baig
Mobile phone RF-EMW exposure to human spermatozoa: an in vitro study
Pak J Zool, 43 (2011), pp. 1147–1154
De Iuliis et al., 2009
G. De Iuliis, R. Newey, B. King, R. Aitken
Mobile phone radiation induces reactive oxygen species production and DNA damage in human spermatozoa in vitro
PLoS One, 4 (7) (2009), p. e6446
Dkhil et al., 2011
M. Dkhil, M. Danfour, S. Al-Quraishy
Sperm function is affected by the electromagnetic radiation emitted by mobile phone
Afr J Microbiol Res, 5 (2011), pp. 4896–4900
Erogul et al., 2006
O. Erogul, E. Oztas, I. Yildirim, T. Kir, E. Aydur, G. Komesli, et al.
Effects of electromagnetic radiation from a cellular phone on human sperm motility: An in vitro study
Arch Med Res, 37 (2006), pp. 840–843
Falzone et al., 2008
N. Falzone, C. Huyser, F. Fourie, T. Toivo, D. Leszczynski, D. Franken
In vitro effect of pulsed 900 MHz GSM radiation on mitochondrial membrane potential and motility of human spermatozoa
Bioelectromagnetics, 29 (2008), pp. 268–276
Ik zal ze niet in detail bespreken. Dat zou saai zijn en weinig toevoegen, want we kunnen nu al vaststellen dat op basis van dit soort in vitro-onderzoeken geen harde conclusies kunnen worden getrokken over wat er in het lichaam gebeurt. Bovendien kan ik niet van alle studies de volledige tekst vinden. Maar enige opmerkingen wil ik de lezer niet onthouden. Wat direct opvalt, is dat twee van de zes onderzoeken – Ahmed and Baig en Dkhil et al. – in tamelijk obscure tijdschriften zijn gepubliceerd, namelijk het Pakistan journal of zoology en het African Journal of Microbiology Research. Beide staan niet in PubMed, al kent die databank wel twee publicaties uit het eerstgenoemde tijdschrift uit 1979 en 1980. Het African Journal of Microbiology Research is een uitgave van Academic Journals, en dat staat op de lijst van Jeffrey Beall [mirror] met dubieuze open access uitgevers. Je kunt je ook afvragen of Adams et al. deze studies, los van eventuele kwalitatieve gebreken, wel bij hun meta-analyse hadden moeten betrekken. Adams et al. richtten zich immers op vruchtbaarheidsproblemen in “in high- and middle-income countries” en je kunt je serieus afvragen of landen als Pakistan, Egypte en Libië daar wel onder te brengen zijn. In het Pakistaanse onderzoek werd overigens ook nog een beetje vitamine E aan de zaadcellen op het schaaltje toegevoegd. En jawel, dat bood enige bescherming tegen de telefoonstraling!
Wat verder opvalt, is dat de zaadcellen in het schaaltje doorgaans worden blootgesteld aan de elektromagnetische golven van een mobiele telefoon ‘in talk mode’. Daarmee is kennelijk bedoeld een mobiele telefoon die actief data verzendt en ontvangt. Nu vermoed ik dat de zaadcellen niet veel te melden hadden, maar het moge duidelijk zijn dat een mobiele telefoon die actief data verzendt naar en ontvangt van een zendmast (of meerdere zendmasten als de beller onderweg is) meer elektromagnetische straling produceert, c.q. een hogere SAR-waarde (uitgedrukt in W/kg) heeft dan een telefoon die op stand-by in de broekzak wordt gedragen. De onderzoekers van Agarwal et al., 2009 probeerden ook specifiek de situatie te benaderen van mannen die met een headset belden terwijl de mobiele telefoon zich in de broekzak bevond. Maar dat zegt dus niets over bellen met de mobiele telefoon tegen het hoofd en evenmin over het effect van een mobiele telefoon die in de stand-by stand in de broekzak zit op de testikels en het sperma. Bovendien bellen veel mensen die een oortje gebruiken met de telefoon in de hand.
De duur van de blootstelling aan de elektromagnetische golven verschilde van studie tot studie. De Turkse studie van Erogul et al. deed dat kennelijk maar vijf minuten, terwijl de meest alarmistische studie, die van De Iuliis et al., de effecten van maar liefst 16 uur blootstelling in kaart bracht. We mogen aannemen dat maar weinig mannen zo lang bellen of zoveel uur een mobiele telefoon in hun broekzak dragen. Het onderzoek van De Iuliis et al. valt sowieso uit de toon, omdat het op slechts 8 samples is gebaseerd (het onderzoek zelf stelt steeds “All results are based on 4 independent samples”; die zijn kennelijk dan gesplitst). Bovendien gebruikten de onderzoekers geen mobiele telefoons, maar een “waveguide, connected to a function generator and RF amplifier”, waarmee de cellen werden blootgesteld aan frequenties van 1,8 GHz en SAR-waarden tot wel 27,5 W/kg. Ter vergelijking, de limiet van de International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP) is 2,0 W/kg, in de Verenigde Staten geldt een limiet van 1,6 W/kg en veel mobiele telefoons hebben een nog lagere SAR-limiet. Bij een Nokia Lumia 520 is die volgens de handleiding bijvoorbeeld 1,09 W/kg. Omdat tegenwoordig overal zendmasten staan, zal een mobiele telefoon bovendien lang niet altijd op maximaal vermogen hoeven te zenden en te ontvangen, zodat de SAR-waarde in de praktijk nog lager is.
In vivo-studies
Adams et al. maakten voor hun meta-analyse ook gebruik van vier in vivo-studies, die allemaal werden uitgevoerd met bezoekers van vruchtbaarheidsklinieken als proefpersonen. De in vivo-studies zijn voor de conclusies van de meta-analyse nog veel belangrijker, want zij betreffen zo’n 84% van de 1492 samples. Het zijn de volgende studies:
Agarwal et al., 2008
A. Agarwal, F. Deepinder, R.K. Sharma, G. Ranga, J. Li
Effect of cell phone usage on semen analysis in men attending infertility clinic: an observational study
Fertil Steril, 89 (2008), pp. 124–128
Feijo et al., 2011
C. Feijo, S. Verza Junior, S.C. Esteves
Lack of evidence that radiofrequency electromagnetic waves (RF-EMW) emitted by cellular phones impact semen parameters of Brazilian men (zie ook hier)
Hum Reprod, 26 (2011), pp. i139–i140
Fejes et al., 2005
I. Fejes, Z. Zavaczki, J. Szollosi, S. Koloszar, J. Daru, L. Kovacs, et al.
Is there a relationship between cell phone use and semen quality?
Arch Androl, 51 (2005), pp. 385–393
Sajeda and Al-Watter, 2011
S. Sajeda, Y. Al-Watter
Effect of mobile phone usage on semen analysis in infertile men
Tikrit J Pharm Sci, 7 (2011), pp. 77–82
Ook hier weer een paar opmerkingen. Het laatste onderzoek is wel erg curieus. De auteurs zijn verbonden aan de Universiteit van Mosul in Irak (tegenwoordig Islamitische Staat) en hun studie is gepubliceerd in het totaal onbekende Tikrit Journal of Pharmaceutical Sciences. Dat is kennelijk een Open Access tijdschrift. Je kunt de redactie mailen via een Yahoo-adres. Sajeda and Al-Watter vonden net als Agarwal et al., 2008 negatieve effecten van telefoonstraling op de kwaliteit van het sperma. Opvallend is hoe intensief het belgedrag was van de in deze studies onderzochte personen. In de Irakese studie belden 50 van de 300 proefpersonen 4 uur of meer per dag. In de studie van Agarwal et al. ging het om 114 van de 361 proefpersonen. Je kunt je afvragen of zulke beltijden realistisch zijn en de auteurs van Agarwal et al. doen dat dan ook: “We relied only on the self-perceived history of the subjects and did not validate their cell phone use.” Wie werkelijk meer dan 4 uur of meer per dag mobiel belt, heeft misschien ook te weinig tijd om voldoende te bewegen. Dat kan leiden tot overgewicht, wat mogelijk weer invloed heeft op de vruchtbaarheid van de man. Ook hiervoor konden de auteurs niet corrigeren: “Inability to analyze covariates other than age is also a limiting factor”.
Als je andere mogelijk verstorende factoren buiten beschouwing laat, kun je totaal verkeerde conclusies trekken. Dat is overigens bij discussies over ‘elektrosmog’ een bekend fenomeen. Alarmisten meenden lang dat een overtuigend verband tussen bovengrondse elektriciteitsleidingen en leukemie bij kinderen was aangetoond, maar later bleken benzeen bevattende uitlaatgassen van auto’s een misschien wel veel aannemelijkere boosdoener (zie Marcel Hulspas, ‘Bang voor het broodrooster’, Skepter 1993a, vol. 6 (1), p. 23-27). Interessant is dat de studie van Feijo et al. wél naar “confounding factors such as cigarette smoking, body mass index and alcohol intake” keek. De studie, gepubliceerd in het respectabele tijdschrift Human Reproduction, onderzocht 571 mannen met vruchtbaarheidsproblemen, waarvan er slechts 23 (4%) nooit een mobiele telefoon zeiden te gebruiken. Ook hier weer veel mannen die beweerden meer dan 4 uur per dag te bellen (120), maar de auteurs vonden dit keer geen negatieve effecten van de elektromagnetische golven van mobiele telefoons op beweeglijkheid, levensvatbaarheid en concentratie van het sperma:
“Sperm count, progressive motility, viability, strict sperm morphology and HOST results were not significantly different in non-users and users with daily talk-time duration of < 120 minutes, 120–240 min and > 240 min. Evaluation of confounding factors such as cigarette smoking, body mass index and alcohol intake did not alter results. (…) Among this group of Brazilian men the length of talk time was not correlated with sperm concentration, viability, progressive motility and HOST scores.”
Merkwaardig genoeg staat deze studie in de meta-analyse van Adams et al. vermeld met een sample size van slechts 343, terwijl er als gezegd 571 deelnemers waren. De tabel uit het abstract van Feijo et al. geeft echter 497 proefpersonen aan. Hoe dat allemaal kan, is helaas niet vast te stellen, nu de volledige tekst van het onderzoek van Feijo et al. niet vrij beschikbaar is. Het onderzoek staat ook niet in PubMed, terwijl meer dan 13.000 artikelen uit Human Reproduction daar wél in staan. Hoe dit ook zij, uit de meta-analyse van Adams et al. blijkt wel duidelijk dat het voor de uitkomsten van hun studie veel uitmaakt of ze het onderzoek van Feijo et al. wel of niet buiten beschouwing laten. Buiten beschouwing laten levert veel dramatischer conclusies op.
Vergelijk overigens eens de tabel uit Feijo et al. eens met die uit Agarwal et al., 2008 en die uit Sajeda and Al-Watter (Fejes et al. zit achter een betaalmuur). Dan vallen twee zaken op: de grote verschillen tussen de tabellen en binnen de tabellen. Met name bij de concentratie (sperm count) is de standaard deviatie heel hoog. Hier hebben de respectieve onderzoekers blijkbaar zeer variabele waarden gemeten, waarbij we overigens niet moeten vergeten dat alles vanaf ca. 15 miljoen zaadcellen als ‘normaal’ wordt beschouwd, al is het gemiddelde volgens Sjoerd Repping 50-100 miljoen (zie hierna; andere bronnen noemen 20-40 miljoen in de westerse wereld). Kijken we naar de verschillen tussen de tabellen, dan zien we dat niet-bellende Irakezen veel minder zaadcellen produceerden dan Brazilianen die meer dan vier uur belden! Geen wonder dat Adams et al. met hun wiskundige modellen niet tot eenduidige conclusies konden komen ten aanzien van de concentratie. Braziliaanse mannen die mobiel belden kregen iets beweeglijker zaad dat gemiddeld ook nog 4-7,6% meer levensvatbaar was. Maar bij Agarwal gingen beweeglijkheid en levensvatbaarheid juist tot meer dan 20% achteruit naarmate er meer gebeld werd. In beide gevallen overigens weer aanzienlijke standaard deviaties, vooral bij Feijo.
Besluit
Adams et al. geven toe dat hun meta-analyse beperkingen kent. Niettemin menen zij, zoals aan het begin van deze bijdrage al opgemerkt, dat hun resultaten bewijs leveren voor de stelling dat elektromagnetische straling van mobiele telefoons een negatieve impact heeft op sperma. Gelet op het voorgaande en de kritiek van een hoogleraar als Repping kun je daar best vraagtekens bij plaatsen. Het in vitro-onderzoek is maar van beperkte waarde, terwijl op basis van het observerende in vivo-onderzoek ook geen harde, eenduidige conclusies getrokken kunnen worden. Nergens in hun meta-analyse doen Adams et al. een poging de tien gebruikte studies te beoordelen op kwaliteit. Dat is bij meta-analyses wel gebruikelijk, zodat studies van mindere kwaliteit kunnen worden buitengesloten.
Om een voorbeeld te geven: de deskundigen die in de studie van Agarwal et al. (2008) de zaadmonsters onderzochten, waren geblindeerd, terwijl die in de Irakese studie dat vermoedelijk niet waren (het staat nergens vermeld). Als dan bij het meten van bijvoorbeeld de beweeglijkheid van de zaadcellen subjectieve factoren een rol kunnen spelen, dan maakt het nogal uit of de onderzoekers weten of het zaadmonster van een proefpersoon is die veel of weinig belt. Adams et al. pleiten aan het slot van hun artikel voor een RCT, uitgevoerd buiten de muren van een vruchtbaarheidskliniek. Maar misschien hadden ze die beter zelf kunnen uitvoeren in plaats van studies uit alle delen van de wereld te verzamelen, waarvan een groot aantal methodologisch zwak of in obscure tijdschriften gepubliceerd, en daar een weinig zeggende meta-analyse van te maken.
Mannen die na het lezen van de studie van Adams et al. vrezen voor hun vruchtbaarheid, kunnen gerustgesteld zijn: de studie rechtvaardigt geen conclusies over een causaal verband tussen mobiel bellen en verminderde kwaliteit van sperma. Wie toch nog enigszins vrees koestert, kan zijn telefoon voortaan in de binnenzak in plaats van de broekzak meenemen. En voor wie dan nog steeds in een paniekstemming verkeert, komen deze relativerende woorden van Repping wellicht van pas:
“De onderzoeksresultaten laten nu ook weer niet zien dat het sperma van mobiele telefoongebruikers dramatisch verslechtert. Per zaadlozing komen gemiddeld 50- tot 100 miljoen zaadcellen vrij, zegt Repping, en al zouden dat er 5 miljoen minder zijn, die iets langzamer zwemmen, dan maakt dat niets uit voor de vruchtbaarheid. ‘Bij problemen met de voortplanting is de kwaliteit van het sperma van ondergeschikt belang. Beter sperma geeft wel een iets hogere kans op zwangerschap, maar veruit de belangrijkste factor is de leeftijd van de vrouw. Mannen doen er pas echt toe als ze helemaal geen zaadcellen hebben.'”
Titelafbeelding via Flickr
Vaccinaties, autisme en de klokkenluider
De mythe dat vaccinaties iets te maken hebben met autisme sterft maar niet uit. Ook al zijn er intussen honderden studies die hebben laten zien dat zo’n verband niet bestaat, toch blijft een kleine, maar zeer actieve groep ouders van kinderen met autisme dat idee omarmen. De Britse (voormalige) arts Andrew Wakefield, die met zijn frauduleuze Lancet-artikel de belangrijkste aanstichter van de ellende is, zit al weer jaren in de Verenigde Staten en probeert nog steeds zijn ‘gelijk’ te halen. Onlangs zette hij een video op YouTube, waarin verteld wordt dat een klokkenluider van de Centers for Disease Control and Prevention (CDC) toegeeft dat in een studie naar het verband tussen vaccinaties en autisme gegevens achtergehouden zouden zijn, die er op wijzen dat vooral Afro-Amerikaanse jongens maar liefst een drie keer zo groot risico zouden lopen op autisme door vaccinaties.
Een nogal pittig videootje. Het achterhouden van de gegevens zou nog kwalijker zijn dan het hoogst onethische Tuskegee-syfilisonderzoek!? En Hitler, Stalin en Pol Pot zijn volgens Wakefield te verkiezen boven het CDC, omdat die tenminste niet hypocriet waren over hun misdaden! Een beetje overdrijven om aandacht te vragen voor een kwalijke zaak die in de doofpot wordt gestopt, zou je nog kunnen vergoelijken, maar dit gaat toch wel erg ver. Desalniettemin is het goed om te kijken hoe het nu zit met die klokkenluider en de vermeende fraude in dat onderzoek uit 2004. Dat blijkt echter helemaal niet zo goed uit te pakken voor ‘team Wakefield’.
CDC studie van 2004
Het hele verhaal draait om één van die talloze studies die zijn gedaan naar de veiligheid van vaccins en mogelijke verbanden tussen vaccineren en autisme: Age at First Measles-Mumps-Rubella Vaccination in Children With Autism and School-Matched Control Subjects: A Population-Based Study in Metropolitan Atlanta, DeStefano et al., Pediatrics (2004). In die studie vergeleken de onderzoekers van het CDC kinderen met autisme en kinderen zonder autisme om te kijken of het moment van eerste BMR-vaccinatie misschien iets uit zou maken. Er werd niet echt iets overtuigends gevonden, alleen een zwakke aanwijzing dat de kinderen met autisme iets vaker gevaccineerd bleken te zijn tussen 24 en 36 maanden. Om dat nader te onderzoeken verzamelden ze geboortecertificaten voor alle kinderen in het onderzoek uit Georgia. Daaruit haalden ze informatie als geboortegewicht, leeftijden van de ouders, opleidingsniveau van de moeder, etc. Met deze informatie konden de onderzoekers de invloed van dergelijke mogelijke confounders elimineren. Die nadere analyse liet vervolgens geen verband meer zien, de conclusie van het artikel is dan ook dat er geen verband is tussen tijdstip van vaccinatie en autisme.
Heranalyse van Hooker
Brian Hooker, een chemicus en vader van een kind met autisme, ging volgens de video aan de slag met de datasets van de DeStefano-studie en ontdekte daarin schokkende zaken. Niet alle verzamelde gegevens werden voor alle analyses gebruikt. Alleen voor de kleinere dataset met kinderen waarvoor een geboortecertificaat was opgevraagd, hadden DeStefano et al. een splitsing naar raciale herkomst gemaakt. Als Hooker die ‘achtergehouden’ data zelf bekijkt, vindt hij dat Afro-Amerikaanse jongens die hun BMR-vaccinatie eerder kregen een meer dan drie keer zo grote kans liepen op het ontwikkelen van autisme. Hij publiceerde zijn analyse op 27 augustus in Translational Neurodegeneration, maar als je het daar nu probeert te vinden, stuit je op de volgende mededeling:
This article has been removed from the public domain because of serious concerns about the validity of its conclusions. The journal and publisher believe that its continued availability may not be in the public interest.
Gezien de commotie die is ontstaan over deze heranalyse, kun je je afvragen of het wel zo verstandig is om die meteen in te trekken (“Censuur!” hoor je antivaccinatiebende al roepen). Hoe kun je nu controleren wie er gelijk heeft? Via Retraction Watch is het artikel nog wel te vinden, zodat je zelf kunt nagaan of de commentaren die de analyse van Hooker hebben neergesabeld wel hout snijden. Dat Hooker er inderdaad een potje van gemaakt heeft, is voor mij intussen wel duidelijk.
Het meest in het oog springende probleem met de analyse van Hooker is dat hij de data opvat alsof die uit een cohort-studie afkomstig zijn in plaats van uit een case-control-studie. Dat maakt nogal wat uit voor de analyse. Uit bewoordingen in het artikel kun je opmaken dat hij het verschil niet eens kent! Wat Hooker heeft gedaan, is net zo lang inzoomen op subgroepen totdat hij er eentje vond waar hij een ‘significant’ verband vond tussen het vaccinatiemoment van de kinderen met autisme en die zonder autisme. Dit tabelletje is zijn belangrijkste vondst:
Je moet de getalletjes zo lezen: het Relative Risk van 1.24 voor Total Cohort bij Age cut-off van 18 months geeft aan dat het aantal kinderen met autisme in de studie die vóór 18 maanden hun BMR ontvingen 1,24 keer zo groot was als het aantal dat je zou verwachten op basis van het aantal kinderen met autisme met eerste vaccinatie ná 18 maanden. De suggestie van het artikel van Hooker is dat ‘vroege’ vaccinatie dus wel degelijk geassocieerd is met een hogere kans op autisme. Naast het feit dat Hooker in de tekst zegt een chi-kwadraattoets te gebruiken en er boven de tabellen Fisher’s exact staat, valt ook meteen op dat Hooker nergens corrigeert voor meervoudig toetsen. Hoeveel verschillende subgroepen heeft hij wel niet zitten analyseren met wat voor toetsen? Dat zogenaamde significante resultaat zegt zo wel erg weinig. Hooker is geen statisticus en geen epidemioloog, waarom zouden we hem eigenlijk serieus nemen? Een veelzeggend fragmentje uit een veel langere presentatie die Hooker hield:
[als Hooker telefoongesprekken kan opknippen, kan ik me ook wel een beetje ‘quote mining’ veroorloven 😉 ]
Statisticus Jim Frost heeft op The Minitab blog deze data in wat meer detail bekeken en komt tot de conclusie dat het aantal kinderen dat onder het schokkende 340 procent verhoogd risico schuilt, vermoedelijk maar 13 is. Ook hij laat erg weinig heel van de aanpak van Hooker en vindt daarentegen geen problemen met de gebruikte statistiek in de oorspronkelijke studie van DeStefano. Daarin wordt met een regressie-analyse o.a. gecorrigeerd voor een lager geboortegewicht (dat geassocieerd is met een verhoogde risico op autisme). In de totale hoeveelheid gegevens was het lage geboortegewicht redelijk verdeeld over de kinderen met en zonder autisme; in de subgroep die Hooker identificeert niet. Die geeft dat ook wel toe in zijn artikel, maar als hij daarvoor wil corrigeren moet hij zich (net als de CDC in het DeStefano-artikel) beperken tot de groep waarvan geboortecertificaten waren opgevraagd. Tussen de regels door kun je dan lezen dat er zo weinig gevallen met autisme in de data overblijven dat Hooker tamelijk willekeurig de grenzen in zijn uitsplitsing in tijd moet aanpassen, natuurlijk wel zo dat er met zijn methode nog een ‘significant’ resultaat te zien is.
Kortom, Hooker gebruikte een verkeerd statistisch model, statistische toetsen die niet geschikt zijn, paste die ook nog eens verkeerd toe en vond toen maar net één raciale subgroep van 13 jongens, die sowieso al wat later gevaccineerd waren dan gebruikelijk, met een ‘significant’ grotere ‘kans’ op autisme dan de jongens die nóg later werden gevaccineerd. En waren die data eigenlijk achtergehouden? Nou nee, die kon je altijd al aanvragen via de website van CDC als je maar een goed onderbouwd voorstel indiende voor analyse.
De klokkenluider
In een eerste versie van de video van Wakefield werd de klokkenluider niet met naam genoemd. Al snel kwam er echter een nieuwe versie waarin hij als dr. William W. Thompson wordt geïdentificeerd. Over wat er zich tussen Thompson en Hooker precies heeft afgespeeld, is moeilijk te achterhalen. David Gorski (‘Orac’) heeft op zijn blog Respectful Insolence in meerdere berichten aandacht besteed aan deze kwestie en in het bijzonder de motivatie van Thompson. Waarom nam hij contact op met Hooker? Is hij z’n verstand verloren en in het anti-vaccinatiekamp beland? Zijn de telefoongesprekken enorm verknipt en is Thompson erin geluisd door Hooker?
Thompson liet via zijn advocaat een verklaring uitgaan, waarin hij aangeeft dat het hem spijt dat hij en zijn co-auteurs indertijd significante informatie hebben achtergehouden en dat dat naar zijn mening niet in overeenstemming was met het onderzoeksprotocol. Anderzijds stelt hij ook duidelijk:
I want to be absolutely clear that I believe vaccines have saved and continue to save countless lives. I would never suggest that any parent avoid vaccinating children of any race. Vaccines prevent serious diseases, and the risks associated with their administration are vastly outweighed by their individual and societal benefits.
Hij stelt bovendien niet geweten te hebben dat Hooker hun telefoongesprekken had opgenomen. Al met al word je niet veel wijzer van de motivatie van Thompson, het blijft een raar verhaal. Zijn mogelijk oprechte zorgen over de wetenschappelijke integriteit van het artikel uit 2004 lijken nauwelijks ergens op gebaseerd. In ieder geval niet zodanig problematisch dat je je toevlucht zou moeten zoeken bij iemand als Hooker om daar aandacht voor te krijgen. Van een onderzoeker met zoveel ervaring op dit gebied als Thompson zou je niet zoveel naïviteit verwachten.
Besluit
Interessant aan deze hele ‘affaire’ is dat Wakefield nu een volkomen mislukte heranalyse steunt, die als je ‘m wél serieus neemt, laat zien dat er voor alle kinderen (op die Afro-Amerikaanse jongetjes na) geen enkel verband is te ontdekken tussen het moment van BMR-vaccinatie en autisme. Daarmee haalt Hooker dus het beruchte onderzoek van Wakefield zelf ook onderuit; daar hoor je Wakefield nauwelijks over in zijn video. Ook opvallend is dat de meeste ouders van autistische kinderen die zich in het ‘vaccinaties veroorzaken autisme’-kamp bevinden, blank zijn. Ook voor hen zou het stuk van Hooker eerder een teleurstelling moeten zijn. Waarom zijn ze er dan enthousiast over op Internet? Hun strijd lijkt allang niet meer te draaien om een mogelijke oprechte zorg over de veiligheid van vaccins, maar is verworden tot wraakneming op de CDC.
Voor wie de ophef tot in de details wil doorgronden heeft het blog Harpocrates Speaks een artikel dat de belangrijkste punten in deze kwestie bespreekt met een uitgebreide chronologische lijst met links naar andere blogs. Voor de podcastliefhebbers tenslotte, is er een aflevering van The League of Nerds over deze kwestie.