Soms is het goed om te midden van de zich almaar opstapelende ontdekkingen nog eens te overwegen hoe we ook alweer aan al die betrouwbare kennis komen. Hier is op archiefbeeld uit 1964 te zien hoe de Amerikaanse natuurkundige Richard Feynman (die het jaar erop samen met Julian Schwinger en Shinichiro Tomonaga de Nobelprijs voor de natuurkunde ontving voor zijn werk in de kwantumelektrodynamica) zijn studenten aan de Cornell-universiteit in één minuut uitlegt waar het in de wetenschap eigenlijk op neerkomt. (Engelse en Nederlandse ondertiteling door Leon Korteweg).
wetenschap
Corrigeert de wetenschap zichzelf?
Dit is een vertaald artikel. Het oorspronkelijke artikel is te vinden op de website van de JREF.
Door Dr. Steve Novella.
In theorie, ja. In praktijk, kan het beter.
Een artikel, gepubliceerd in De Economist, bespreekt een onderwerp waar skeptici al jaren over praten. Er is nogal wat onderzoek troep gepubliceerd dat onbetrouwbaar is. Dit betekent dat je standpunt nog niet juist hoeft te zijn, ook al kun onderzoeken vinden die jouw standpunt lijken te ondersteunen. Je kunt geen antwoord vinden op een vraag door alleen de onderzoeken die jou goed uitkomen te citeren. Je moet een kritische analyse doen van al het beschikbare onderzoek.
Het volledige artikel is het lezen waard en regelmatige lezers van skeptische blogs zullen waarschijnlijk veel van de punten en referenties herkennen, maar zullen vast ook wat nieuwe details leren. Hier volgt mijn eigen samenvatting van de belangrijkste aandachtsgebieden met betrekking tot de kwaliteit en betrouwbaarheid van gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek.
De meeste studies zijn van een bedroevende kwaliteit – Om grondig wetenschappelijk onderzoek te doen heb je veel tijd en geld nodig. Onderzoekers voeren daarom vaak vooronderzoek of verkennende studies uit, die klein zijn en die slechts basale mogelijkheden tot controle kennen. Dit soort studies is onbetrouwbaar en alleen nuttig om te bepalen of verder onderzoek gerechtvaardigd is. Vooronderzoeken die positieve uitkomsten tonen, zijn vaak vals-positief (de redenen hiervoor geef ik later) en veel betrouwbaarder wanneer ze negatieve uitkomsten laten zien.
Publish or perish – Onderzoekers en instituten staan onder grote druk om te publiceren. Dit bevordert het publiceren van grote aantallen onderzoeken van lage kwaliteit of het publiceren van de “kleinst mogelijke eenheid van onderzoek” uit een lopend onderzoek om zo het aantal papers dat uit een onderzoek wordt gehaald, te maximaliseren.
Probleem bij de onderzoeker (researcher bias) – Onderzoekers zijn mensen die graag willen dat hun ideeën correct zijn en onderzoek wordt soms uitgevoerd door de industrie of anderen die belang hebben bij bepaalde uitkomsten. Zelfs binnen algemeen geaccepteerde methoden van onderzoek hebben onderzoekers nog een grote vrijheid, ofwel speelruimte. Deze vrijheid kan worden misbruikt (bewust of onbewust) om een positief resultaat te bereiken, zelfs op basis van louter negatieve data. Simmons et al. hebben laten zien dat in 60% van de gevallen een p-waarde van 0,05 kan worden gegenereerd uit negatieve data alleen maar door de speelruimte te gebruiken, die een onderzoeker heeft. In enquêtes geeft een derde van de onderzoekers toe dat ze zich wel eens vrijheden permitteren om positieve resultaten te behalen.
Probleem bij het publiceren (publication bias) – Tijdschriften, hetzij in druk hetzij online, hebben zo hun eigen motieven voor succes. Tijdschriften die afhangen van hun abonnees willen hun impactfactor [link toegevoegd door redactie] maximaliseren en dat betekent dat ze opwindend onderzoek willen publiceren met nieuwe en verrassende uitkomsten. Zulke artikelen zijn nou net het soort dat gemakkelijk met vals-positieve resultaten komt. Open-Access tijdschriften, die auteurs een bijdrage vragen, willen juist veel publiceren, ongeacht de kwaliteit. Een recent artikel in Science wees op de bedroevende kwaliteitscontrole in deze tak van de industrie. Daarbij komt dat onderzoekers zelf eerder een artikel met positieve resultaten indienen dan een met negatieve resultaten.
Gebrek aan replicaties – Onafhankelijke replicaties zijn de sleutel tot de zelfcorrigerende aard van de wetenschap. Het probleem is echter dat wetenschappers niet voldoende replicerend onderzoek doen en dat tijdschriften ze niet genoeg publiceren. Er is het nu beroemde incident bij Psychology Today dat een vreselijk onderzoek van Daryl Bem publiceerde waarin werd geclaimd dat mensen “de toekomst konden aanvoelen”. Richard Wiseman et al. deden een exacte replicatie van een van Bem’s onderzoeken, dat negatieve uitkomsten opleverde en stuurden het naar Psychology Today voor publicatie. Hun antwoord? We publiceren geen exacte replicaties. Waarom niet? Omdat ze niet sexy genoeg zijn hun impact factor te verhogen.
Een overzicht uit 2012 laat zien dat slechts ongeveer 1% van de psychologische onderzoeken die de afgelopen eeuw zijn gepubliceerd, replicaties waren. Dit overzicht is, voor zover ik het weet, nooit gerepliceerd.
Vergissingen – Onderzoekers vergissen zich soms gewoon en reviewers pikken die fouten er niet altijd uit. Een studie uit 2011 vond dat 50% van de bekeken neurowetenschappelijke onderzoeken een bekende statistische fout bevatten – een fout die vaak negatieve resultaten veranderde in positieve resultaten.
Fraude – Hoewel vooral fraude de krantenkoppen haalt, levert het waarschijnlijk slechts een kleine bijdrage aan het probleem van vals-positieve uitkomsten in gepubliceerd onderzoek. Maar het komt voor en vervuilt daarmee de wetenschappelijke literatuur.
Het goede.
Het is niet allemaal kommer en kwel en ik wil niet een te zwart beeld schetsen. Het is mogelijk om naar alle problemen met wetenschappelijke publicaties te kijken en te concluderen dat het allemaal hopeloos gebrekkig is. Maar dat zou op zijn best nihilistisch zijn en op zijn slechts al het goede ontkennen.
Het opsommen van alle potentiële problemen bij het doen van onderzoek is niet om het als hopeloos neer te zetten, maar aan te geven dat het moeilijk is. We kunnen nog steeds betrouwbare conclusies verkrijgen in de wetenschap door zorgvuldig al het onderzoek te controleren, het slechte te verwijderen en zo vooral te steunen op het meest degelijke onderzoek dat op de juiste wijze is gerepliceerd.
Met andere woorden – al het bovenstaande informeert ons over waar we de drempel moeten leggen voor het accepteren van iets als “wetenschappelijk bewezen”. Skeptici hebben veelal een beter idee waar deze drempel gelegd moet worden dan gelovigen, die vaak een belachelijk lage drempel hanteren, tenminste voor wat betreft hun specifieke geloof.
Als alles volgens de regels gaat, functioneert wetenschap best goed. Onderzoekers zullen nauwkeurig een vondst repliceren, voordat ze tijd gaan besteden aan vervolgonderzoek. Niemand wil zijn schaarse middelen verspillen aan de vals-positieve uitkomsten van iemand anders. Uitkomsten van onderzoek die strijdig zijn, zullen diepgaand worden bediscussieerd totdat consensus is bereikt over een onderzoeksprotocol en alle partijen accepteren de uitkomsten daarvan. Met als gevolg dat we voor veel belangrijke vragen degelijke studies hebben die meerdere malen zijn gerepliceerd met een duidelijk resultaat.
Het is ook belangrijk om duidelijk te maken dat we weet hebben van alle bovengenoemde problemen bij wetenschappelijk onderzoek omdat wetenschappers de moeilijke meta-vragen stellen over het wetenschappelijke proces zelf. Dus niet alleen is wetenschap zelfcorrigerend, ook de mechanismen van zelfcorrectie zijn zelfcorrigerend.
Oplossingen
Alle genoemde problemen hebben oplossingen. Deze oplossingen zijn niet moeilijk toe te passen of duur, maar ze worden soms traag geaccepteerd omdat ze een cultuuromslag vereisen binnen de wetenschap. Hier zijn een paar suggesties.
Betere opleiding van wetenschappers – Veel vergissingen in de wetenschap komen voort uit onwetendheid en kunnen worden opgelost door een betere opleiding. Een meer formele en grondige opleiding in onderzoeksmethodologie en vergissingen die moeten worden vermeden, zou helpen. Kortom, alle wetenschappers zouden betere skeptici moeten worden en hier ligt een belangrijke rol voor de gemeenschap van skeptici.
Kwaliteitscontrole bij tijdschriften – Tijdschriften moeten hun werk beter doen door systematisch fouten en onderzoek van slechte kwaliteit tegen te houden. Er zijn, natuurlijk, wetenschappelijke tijdschriften van topkwaliteit die hierbij in het algemeen uitstekend werk verrichten, ook al slippen slechte studies soms door de mazen van het net. Het probleem is echter dat de meeste tijdschriften middelmatig en vele verschrikkelijk zijn. De tijdschriften zelf moeten beter worden gescreend en alleen degenen die een significant hoge graad van kwaliteit bereiken, moeten worden toegelaten tot de officiële peer-reviewed literatuur. We moeten de achterdeur sluiten voor slecht onderzoek dat via slechte tijdschriften binnenkomt.
Om peer-review en redactioneel-review te verbeteren, zou het een vereiste moeten zijn dat onderzoekers hun ruwe cijfermateriaal ook aanleveren wanneer ze een artikel aanbieden.
Publiceer replicaties en onderzoek met negatieve resultaten – Tijdschriften moeten ruimte maken voor publicatie van studies met negatieve resultaten en exacte replicaties. Op een bepaalde manier is het nogal egoïstisch van tijdschriften met een grote impact, om nieuw en opwindend onderzoek af te romen en niet hun eerlijke deel van het publiceren van replicaties en negatieve resultaten op zich te nemen. Dit leidt tot perverse prikkels, waardoor misschien het meest waardevolle onderzoek wordt verwaarloosd. Voor online tijdschriften is ruimte geen probleem en dus ook geen valide excuus. Voor gedrukte tijdschriften geldt dat ze secties zouden moeten reserveren voor de genoemde soort studies en zij kunnen ook online aanvullingen publiceren met alle replicaties en negatieve studies die ze maar willen. Als die maar van hoge kwaliteit zijn.
Registreer alle onderzoeken – Je kunt geen onderzoek met negatieve resultaten verstoppen als je het vooraf moet registreren. In sommige landen is registratie al verplicht als het gaat om onderzoek waar mensen bij betrokken zijn, maar andere onderzoeksgebieden kunnen ook profiteren van registratie van onderzoek.
Volledige openheid van zaken – Dit is al grotendeels het geval, maar ik vermeld het volledigheidshalve – onderzoekers moeten volledige openheid geven over mogelijke belangenverstrengeling als ze een artikel indienen of presenteren.
De media – Wetenschapsjournalisten en andere publieksvoorlichters zouden het publiek moeten inlichten over het rommelige karakter van wetenschap, en wat er allemaal nodig is om een betrouwbare conclusie te bereiken. Het publiceren van voorlopige onderzoeksresultaten met sensationele krantenkoppen, doet de publieke opinie over wetenschap geen goed.
Pleiten voor verbeteringen in de wetenschappelijke instituties en publieke voorlichting over de methoden die in de wetenschap worden gebruikt, is een van de kerntaken voor de skeptische gemeenschap. De gegevens zijn er; we kennen de problemen en de oplossingen. We hoeven alleen maar druk uit te oefenen om te verbeteringen wat misschien wel het meest belangrijke menselijke instituut is – wetenschap.
Steven Novella, arts, is Senior Fellow bij de JREF en directeur van JREF’s Science-Based Medicine project.
Dit is een vertaald artikel. Het oorspronkelijke artikel is te vinden op de website van de JREF.
Oplichting met levensenergie
We hebben het allemaal wel eens gezien. Een foto van een persoon die is omgeven door een aura. Met het aura zou het gaan om heuse “levensenergie.” “Kirlianfotografie” zou dit aura zichtbaar maken. Edoch, er is niets bovennatuurlijks aan de hand. De natuurkunde van de Kirlianfotografie is niet geheimzinnig. Maar er bestaan helaas nog veel misverstanden over aura’s en Kirlianfotografie.
De technologie rondom de wisselspanning werd ontwikkeld aan het eind van de 19e eeuw. Het opzetten van elektrische netwerken maakte onderdelen als weerstanden, condensatoren, spoelen, batterijen, etc. al snel tot gemeengoed. Met gemakkelijk verkrijgbare elektronische onderdelen en een fotografische plaat is een opstelling als hiernaast snel gebouwd.
Een metalen plaat staat onder de elektrische wisselspanning van de spanningsbron. De frequentie is minstens honderd maal zo hoog als de 50 Hz van het lichtnet. Het voltage is bijna duizend maal zo hoog als de 220 volt van het lichtnet. Bovenop de metalen plaat bevindt zich een elektrisch isolerende plaat. Daarbovenop ligt het af te beelden voorwerp en boven of onder dat voorwerp ligt de fotografische plaat. Het voorwerp is elektrisch geaard. Alles speelt zich af in een donkere kamer.
Wanneer het voorwerp in de opstelling is blootgesteld aan het sterke elektrisch veld dat van de koperen plaat af komt, dan er wordt een aantal elektronen en ionen weggerukt uit dat voorwerp. In de lucht rondom het voorwerp botsen die elektronen en ionen vervolgens met luchtmoleculen, maar uiteindelijk voegen elektronen, ionen en luchtmoleculen zich weer samen. Bij dat samenvoegen komt energie vrij in de vorm van licht. De lucht rondom het voorwerp wordt dan een soort lichtbron en op de fotografische plaat zie je derhalve een kransje van licht rondom het voorwerp. Elektrische velden zijn het sterkst waar de hoeken van het voorwerp het scherpst zijn en daar ziet men dan ook het meeste licht. De foto’s zijn vaak erg fraai.
Het proces wordt corona ontlading genoemd en het is een wijdverbreid fenomeen. Met het onder zeelieden bekende Sint-Elmusvuur gaat het bijvoorbeeld om corona ontlading. Hoogspanningskabels staan vaak onder voltages van tegen een kwart miljoen volt. Afhankelijk van de atmosferische omstandigheden kunnen ze een belangrijk deel van de getransporteerde energie verliezen door corona ontlading (zie foto).
De eerste Kirlianfoto’s werden eigenlijk al 40 jaar voor Kirlian gemaakt. Veel artikelen melden dat de Poolse arts Jakub Jodko-Narkiewicz aan het eind van de 19e eeuw Kirlianfoto’s getoond zou hebben op tentoonstellingen in Parijs en Moskou.
Semjon Davidovitsj Kirlian was een elektriciën uit Krasnodar die aan het eind van de jaren 30 als hobbyist intensief met deze vorm van fotografie begon te experimenteren. Professionele wetenschappers raakten in eerste instantie maar langzaam geïnteresseerd. Het was pas omstreeks 1960 dat kranten en populaire wetenschapsbladen in de Sovjet Unie artikelen begonnen te publiceren over het onderwerp. Er kwam toen al snel een ware rage op gang. Grootschalig onderzoek begon er daar toen ook naar mogelijke toepassingen in de medische diagnose.
Het duurde een jaar of tien voordat de rage overwaaide naar de Westerse wereld. In 1970 publiceerden Lynn Schroeder en Sheila Ostrander een geruchtmakende boek, Psychic Discoveries Behind the Iron Curtain. Het boek maakte indertijd veel los omdat het Westen een onrustbarend grote achterstand zou hebben opgelopen in het onderzoek naar paranormale verschijnselen. In Tsjecho-Slowakije zouden Schroeder en Ostrander, bijvoorbeeld, een “psychotronische generator” hebben gezien waartegen geen artillerie of straaljager bestand zou zijn. Zaken als “Pyramid Power” (het verhaal over de scheermesjes die weer scherp worden na een nacht onder een piramide) en Kirlianfotografie werden uitgebreid behandeld in het boek en besproken in interviews op televisie. Voor veel Westerlingen was dit de eerste kennismaking met die onderwerpen. De parapsychologe Thelma Moss, hoofd van het Neuropsychiatric Institute aan UCLA, ondernam vervolgens ook bedevaarten naar de Sovjet Unie en schreef er twee boeken over: The Probability of the Impossible: Scientific Discoveries & Explorations in the Psychic World (1974) en The Body Electric: A Personal Journey into the Mysteries of Parapsychological Research, Bioenergy and Kirlian Photography (1979). Invloedrijk was verder een boek met een aantal artikelen die waren samengebracht door Stanley Krippner en Daniel Rubin: The Kirlian Aura – Photographing the Galaxies of Life (1974). In geen van deze boeken was er ook maar de schijn van een poging tot natuurkundige uitleg. Kirliaanse aura’s werden besproken in termen van bioplasma’s en astrale lichamen.
De paranoia van de Koude Oorlog is inmiddels grijs verleden, maar de paranormale gemeenschap heeft z’n fascinatie met Kirlianfotografie nooit verloren.
Zoals reeds eerder gezegd zijn de materialen voor Kirlianfotografie goedkoop en is de procedure gemakkelijk uitvoerbaar. Met een werkende opstelling zijn er vervolgens veel grootheden (frequentie, voltage, samenstelling van de lucht, etc.) die men kan variëren om tot een iets andere afbeelding te komen. Er is veel op die manier geëxperimenteerd. Wilde claims zijn er gedaan over hoe met Kirlianfoto’s fysieke en psychologische aandoeningen vastgesteld zouden kunnen worden nog voordat die aandoeningen symptomatisch zijn. Hier is echter nooit iets van overeind gebleven. Na de vinding van Wilhelm Röntgen in 1895 duurde het maar een paar maanden voordat röntgenfoto’s door de medische stand gebruikt werden voor het bekijken van gebroken botten en het zoeken naar, bijvoorbeeld, kogels in lichamen. Maar ook na een halve eeuw naarstig speuren is er voor Kirlianfotografie geen zinvolle medische toepassing ontwikkeld.
De adepten van het bovennatuurlijke vertellen graag over hoe een vers boomblad omgeven is door een helder Kirliaans aura en hoe dit aura een stuk minder is bij een verwelkend boomblad. Bij een dood boomblad zou er uiteindelijk bijna niets meer te zien zijn. Het zou hier gaan om een manifestatie van de wegebbende “levensenergie.” Het op die manier postuleren van een occult “élan vital” is natuurlijk een beetje kort door de bocht. De natuurkundige waarheid is eigenlijk heel erg voor de hand liggend. Een helder Kirliaans aura krijg je als je voorwerp een goede elektrische geleider is. Goede elektrische geleiding houdt in dat elektronen en/of ionen makkelijk bewegen binnen het voorwerp. Het water met opgeloste ionen waar levend weefsel voor het grootste deel uit bestaat is een heel goede geleider. Het verwelken van een boomblad gaat doorgaans gepaard met uitdroging.
Heel halsstarrig is ook het broodjeaapverhaal over het fantoomledemaat dat met Kirlianfotografie zichtbaar gemaakt zou kunnen worden. Scheur een stuk van een boomblad af en daar waar het afgescheurde deel zich bevond zou een heel helder aura op de Kirlianfoto te zien blijven. Dit gebeurt inderdaad wanneer je van een volledig blad een Kirlianfoto maakt en als je dan vervolgens, zonder het blad van de isolerende plaat weg te halen, een stuk van het blad wegsnijdt en dan weer een foto maakt. Ook hier is de verklaring eenvoudig. Er is vocht achtergebleven waar het stuk blad is weggesneden. Bladeren zijn altijd een beetje vochtig en er is maar weinig vocht nodig om een lichtbron te vormen in de Kirlianfotografie. Het elektrisch veld onttrekt ook nog eens vocht aan het blad, dus dat komt daar nog bij. Verder gaan er kleine bliksemschichtjes door de isolerende plaat bij een hoog elektrisch voltage. Zulke bliksemschichtjes creëren permanente poriën in de isolerende plaat en als er opnieuw een elektrisch veld wordt aangelegd dan vinden ontladingen bij voorkeur weer plaats via die poriën. Wie dit experiment goed uitvoert en het verminkt blad weer gewoon op een nieuwe, schone en droge isolerende plaat fotografeert, die ziet helemaal niets.
En hoe zit het dan met foto’s als van die dame hiernaast? Op iedere paranormaalbeurs is er wel een stand te vinden waar je je zogenaamde Kirlianaura op die manier kunt laten fotograferen. Ze zetten je tegen een zwarte achtergrond en soms geven ze je zelfs een elektrisch doosje in je hand dat met de camera verbonden is. Het gaat hier echter niet om Kirlianfotografie. Het is een gewone foto en LED lichtjes in de camera zijn verantwoordelijk voor het auralicht. Omdat die lichtjes heel erg uit focus zijn ziet het er allemaal erg wazig uit. Dit soort camera’s is te koop op het internet. Zolang als de uitbater van de stand niet weet dat dit helemaal niets met Kirlianfotografie heeft te maken, zolang pleegt hij, juridisch gezien, geen fraude. Maar opgelicht, zowel letterlijk als figuurlijk, word je als beursganger natuurlijk wel!
Zie ook het Skepterartikel Aura’s in het blikveld – Onderzoek naar kleurrijke ervaringen van Rob Nanninga (Skepter 16.3, 2003)
De bewijslast
In iedere discussie is het van belang te beseffen dat degene die een bewering doet de bewijslast heeft, d.w.z. de plicht om je bewering te onderbouwen met bewijs. Wie de bewijslast niet op zich neemt, hoeft door de skepticus niet serieus genomen te worden en bovendien hoeft de skepticus niet het tegendeel te bewijzen van wat er beweerd wordt. In deze video legt QualiaSoup uit hoe het werkt (Nederlandse ondertiteling door mij).
Op verzoek het volgende addendum:
De bewijslast – door QualiaSoup.
Stel dat iemand je vertelt dat onder het oppervlak van Pluto een kleine walrus hem iedere middernacht telepathische boodschappen stuurt… terwijl hij met schedels jongleert op een indigo sokkel. Je vraagt om bewijs, maar hij reageert met: “Je kunt het niet weerleggen!” Deze claim onderzoeken zou de grenzen van de huidige technologie overschrijden. Maar betekent dat dan dat we daarom een goede reden hebben om de claim van deze persoon serieus te nemen?
Wat als we deze benadering altijd zouden nemen als we een feitelijke claim willen onderzoeken? We zouden ons hele leven talloze fantastische claims kunnen bedenken die niet praktisch te onderzoeken zijn en ieder
skepticisme afwijzen met als gedachteloos refrein: “Je kunt het niet weerleggen!” Wat als encyclopedieën vol zaten met lijsten van claims die een feitelijke status waren gegeven louter omdat, hoewel er geen bewijs was geleverd om ze te onderbouwen niemand ze kon weerleggen? Natuurlijk stellen we zulk soort boeken niet samen. We zijn niet verplicht om alle onweerlegbare claims te aanvaarden of serieus te nemen.
Iets wat ons helpt om tijd en energie te besparen met claims zonder enige grond is de bewijslast. Als iemand een feitelijke claim doet, heeft hij de plicht om zijn claim te onderbouwen; de skepticus heeft niet
de plicht om de claim te weerleggen.
Velen die beweren dat er iets bovennatuurlijks bestaat proberen deze basale eerste stap om hun bewering te staven te omzeilen. Bijvoorbeeld, toen pastor Douglas Wilson op de Amerikaanse televisie werd gevraagd om
zijn zaak vóór God te bepleiten, ontkende hij zijn bewijslast. Op de vraag “Wie denk je dat de bewijslast draagt?” antwoordde Wilson, “Volgens mij degene die het vanzelfsprekende feit dat God bestaat ontkent.” Maar dit antwoord is zo fout dat het onsamenhangend is. Als iedereen het eens was dat Wilsons god vanzelfsprekend bestond, dan zou niemand het ontkennen! Gods bestaan is precies datgene wat omstreden is en het bewijs ervoor moet Wilson nog leveren. Hij kan ons niet dwingen precies datgene wat hij moet bewijzen te aanvaarden door het gewoon ‘vanzelfsprekend’ te verklaren. Wilson beweert als feit dat er een god bestaat en door deze daad van beweren zadelt hij zichzelf met de bewijslast op.
Het is veelzeggend dat Wilson in deze uitwisseling zei dat veel van het debat over goddelijk bestaan te maken heeft met wat hij bestempelde als “een wedstrijdje om wie er nou eigenlijk bewijs moet leveren”. Wilson ervaart het wellicht als een wedstrijdje, maar in feite is de zaak glashelder. Als Wilson ervoor kiest de boude bewering te doen dat er een god bestaat, dan moet *hij* dat bewijzen. Hij kan zijn bewijslast niet naar zijn tegenstander verschuiven.
“Ja maar als God het heelal niet schiep, wat dan wel?” Zulke vragen zijn voorbeelden van een andere vaak voorkomende vorm van bewijslastverschuiving. De onderliggende implicatie is dat als de skepticus niet precies kan verklaren hoe ons heelal is ontstaan, dat dan het idee dat een god het schiep blijkbaar standaard wint. Maar zo werkt het niet. Antwoorden met bovennatuurlijke wezens krijgen geen vrijbrief. Zij moeten onderbouwd worden net als ieder ander mogelijk antwoord.
En zelfs áls goddelijke antwoorden op deze vraag acceptabel waren zou het monotheïsme moeten worstelen met een mogelijk grenzenloze verscheidenheid aan polytheïsmen. De hele notie dat zo’n complexe en moeilijke vraag een standaardantwoord heeft (behalve “Ik weet het niet”) is ondoordacht. Ons heelal ontdekken kost tijd en zorgvuldig werk, dus eisen dat alles NU een verklaring moet hebben is een onhoudbaar standpunt en het invoegen van bovennatuurlijke wezens in de onvermijdelijke gaten in onze huidige kennis is het begaan van een argumentum ad ignorantiam.
Voorts, genoeg alledaagse voorbeelden tonen aan dat indien we geen specifiek antwoord weten dit ons niet belet om alternatieven te elimineren. Eén reden waarom we bovennatuurlijke antwoorden elimineren is hun
gebrek aan verklaringskracht. Zeggen dat een god ons heelal schiep legt niet uit *hoe* het werd geschapen. En poëtische metaforen verhelderen het niet beter. Zeggen dat een god bijvoorbeeld dingen ‘sprekend’ tot
schepping brengt, verklaart nog niet hoe goddelijke spraak in schepping resulteert. Goden en poëzie brengen ons niet dichterbij het proces waarin we eigenlijk geïnteresseerd zijn. Ze verleggen de vraag alleen maar terwijl het eigenlijke proces onbekend blijft. En dat is uiteindelijk wat zogenaamde goddelijke verklaringen ons geven: “Ik weet het niet” verborgen in een bovennatuurlijke verpakking. Verwijderen we de verpakking, dan krijgen we een eerlijk antwoord.
Het afwijzen van ontoereikende antwoorden verplicht ons niet automatisch om het echte antwoord te weten. Het afwijzen van goddelijke pseudoverklaringen betekent niet dat we alles van het heelal moeten weten.
Sommigen houden vol dat zeggen dat je geen geloof hebt in een god vanwege de afwezigheid van bewijs niet goed genoeg is – je moet een argument leveren voor goddelijk niet-bestaan. Of sterker nog: “Als je geen
argumenten voor niet-bestaan kunt leveren, heb je het debat eigenlijk al verloren van degene die tenminste een paar argumenten, hoe zwak ook, geeft voor goddelijk bestaan.” Maar we kunnen eenvoudig aantonen dat dat niet waar is.
Stel je dat debat eens voor. A geeft enkele argumenten voor de stelling dat er een god bestaat. Opponent B geeft geen argumenten voor goddelijk niet-bestaan. Echter, wat B doet tijdens het debat is aantonen dat al A’s argumenten ongeldig zijn. Wat is de uitkomst van deze uitwisseling? Verre van zich al gewonnen te geven, heeft B laten zien dat A geen zaak heeft. Het significante resultaat is dat we geen reden meer hebben om te geloven dat A’s god bestaat. Essentieel is dat aan het debateinde B geen reden heeft om van standpunt te veranderen, maar A, zonder geldige verantwoording, wel.
De skepticus is de stellingnemer geen argumenten voor niet-bestaan verschuldigd. De last ligt bij de stellingnemer om een goede zaak te bepleiten. Falen ze daarin, dan faalt hun claim. Het kan de skepticus zeker voordeel opleveren om een goed beredeneerd standpunt te hebben. Door bijvoorbeeld alle standaard godsbewijzen te verkennen, vergaart men handige illustraties van foutief redeneren als men enkele valkuilen
wil leren te vermijden bij het opzetten van geldige argumenten. Maar de skepticus hoeft haar tijd niet te verdoen met het voorbereiden van niet-bestaansargumenten voor iedere bovennatuurlijke claim die zij tegen
zou kunnen komen. De monotheïst kan zodanig in zijn geloof zitten dat hij niet begrijpt hoe bizar dat van buitenaf kan lijken. Maar voor de ongelovige is de bewering van een goddelijke schepper vaak slechts één van een mogelijk grenzenloze mikmak van ideeën waarvoor we geen enkele reden hebben om er geloof aan te hechten.
Debatten over goddelijk bestaan zijn wel omschreven als “een spel met twee verschillende regels” met de klacht dat “theïsme bekritiseerd kan worden terwijl ongeloof onverslaanbaar blijft”. Maar in feite is er maar één regel: als je ervoor kiest om in debat een bewering te doen, geef je jezelf een bewijslast. Als je beweert dat er een god bestaat, maar je die last te zwaar vindt, heb je altijd de optie om je bewering in te trekken. Maar suggereren dat er een dubbele standaard is omdat jouw bewering nou eenmaal kritiek uitlokt van mensen die er geen bewijs voor zien, is het slachtoffer spelen. De echte dubbele standaard is van iemand die geen bewering heeft gedaan verwachten dat hij jouw bewijslast draagt. Degenen die gefrustreerd zijn dat theïstische argumenten falen kunnen zich beter afvragen *waarom* ze falen.
Wellicht één van de meest transparante pogingen om de bewijslast te verschuiven komt van theïsten die in debat hun standpunt herformuleren naar ‘gebrek aan geloof in het niet-bestaan van goden’. Pogen van een
claim een non-claim te maken door het standpunt van de skepticus na te apen verlost een omstreden concept niet plots van de noodzaak van verantwoording. Bij de theïst die zo ver gaat om de bewijslast te omzeilen
kan men zich afvragen hoe sterk zijn overtuiging eigenlijk is. Als er juiste, stevige redenen zijn om in bovennatuurlijke wezens te geloven waarom legt men die redenen dan niet voor in plaats van tijd te verspillen met deze rare ontkenningsdans?
Als een wetenschapper op een congres klaagde over de oneerlijkheid van de plicht om bewijs voor je beweringen te tonen, zou de zaal leeglopen. Maar als het om bovennatuurlijke claims gaat, komen we voortdurend mensen tegen die weifelend of zelfs verontwaardigd zijn als men hen aan hun bewijslast herinnert. Om veel redenen is dat niet verbazend. De verwachting van bewijs is de achilleshiel voor beweringen die gedegen onderbouwing ontberen.
Mensen die beweren een medium te zijn hebben een arsenaal aan rookgordijnen ontwikkeld om kritische vragen af te weren. Eeuwenlang hebben bepaalde religies besloten om vragen te demoniseren en zodoende een
verwrongen zelfgenoegzaamheid ontwikkeld door ze niet te beantwoorden. Maar heden begrijpen we steeds beter dat er geen geldige grond is om bovennatuurlijke claims aan verantwoording te laten ontkomen en we doorzien instituties die vragen verbieden of ontwijken en zichzelf onaansprakelijk verklaren. We zijn terecht kritisch over hen en we verwachten en eisen beter. Als sommige groepen in de loop der eeuwen eraan gewend zijn geraakt hun beweringen niet onderbouwen zodat ze zelfs de suggestie al brutaal vinden, lossen we dat niet op door hen de bewijslast te laten blijven negeren, maar hen erop te wijzen dat ze er überhaupt
verkeerd aan deden om er zo gewend aan te raken.
Bovennatuurlijke beweringen die het in de geschiedenis goed deden door zich in mysterie te dompelen worden er nu meer dan ooit in het informatietijdperk uitgevist en blootgelegd in het licht van rigoreus onderzoek. En ze lijden in hun nieuwe, vreemde omgeving. Hun oude trucjes zijn niet zo effectief meer op de meer kritische moderne geest. Luide dreigementen dwingen ons niet meer tot gehoorzaamheid zoals vroeger. Wij weten maar al te goed wat er achter de schermen gebeurt. In steeds grotere aantallen overgroeien we de lange intellectuele stagnatie van de bijgelovige adolescentie van de mensheid en we ontmaskeren bovennatuurlijke beweringen die door bluf en intimidatie een positie van onverdiend respect hebben verworven. Ze verdienen geen ontzag en hoeven niet met meer ceremonie worden aangepakt dan welke andere claim dan ook.
Natuurlijk zou bewijs eisen voor iedere gedane uitspraak interactie onmogelijk maken. Maar degenen die boude bovennatuurlijke beweringen doen, dienen te wennen aan het dragen van hun bewijslast. In de wetenschap is je bewijslast dragen routine, want wie wetenschappelijke principes naleeft weet dat beweringen verantwoording nodig hebben. Het wordt van auteurs van wetenschappelijke artikelen verwacht dat zij hun redenering en bewijsmateriaal uitleggen. En het is normaal om dat niet met tegenzin maar vol enthousiasme te doen.
Als we graag verantwoorde opvattingen willen hebben, is het uitzoeken welke claims geldige onderbouwing hebben en welke niet iets om te omhelzen, niet ontwijken. Juist als we ons ego, hoop of identiteit aan specifieke claims koppelen, creëren we onnodige problemen omdat alles wat de claim bedreigt dan ook ons bedreigt. De bewijslast wordt dreigend, omdat we door het verantwoorden van de claim riskeren te ontdekken
dat we dat niet kunnen. Op die manier wordt onze kunde om de claim te behandelen fataal ondermijnd door een persoonlijke noodzaak om het waar te laten zijn, of er nou wel of geen geldige onderbouwing voor is. Als we echter onszelf niet toewijden aan specifieke claims, maar aan het verfijnen van kennis, kunnen we zien of claims onderbouwing krijgen of omvallen, zonder dat de bewijslast een persoonlijke dreiging vormt.
Aan de bewijslast voldoen is niet altijd makkelijk, maar zonder dit mechanisme, zonder dat er mensen vrijwillig roepen: “Dit is mijn nieuwe idee en het bewijs om het te staven”, zou ons onderwijs tot stilstand komen. Gelukkig is een lange geschiedenis van echte bijdragers aan het onderwijs niet zo terughoudend geweest. Bovennatuurlijke stellingnemers die denken dat ze blijkbaar uitgezonderd zijn van de normen die gelden voor andere stellingnemers hebben het mis, en in een steeds beter onderwezen wereld zal hun speciale pleiten hen slechts achterlaten in de duisternis van de voorbije onwetendheid waar veel van hun claims ontstonden.
Uitzonderlijke claims hebben een onontkoombare bewijslast. Wanneer degenen die uitzonderlijke claims doen om wat voor reden dan ook hun bewijslast niet serieus nemen ontheffen ze ons van de last om hun CLAIM
serieus te nemen.