In zijn vorig jaar verschenen biografie van koning Willem III (1817-1890) bespreekt neerlandicus en biograaf Dik van der Meulen ook het gerucht dat deze tegenwoordig weinig tot de verbeelding sprekende vorst helemaal niet de vader van de latere koningin Wilhelmina (1880-1962) was. De echte vader zou de particulier secretaris van de koning zijn geweest, of anders een liberale politicus. Van der Meulen schrijft dat het gerucht sinds eind negentiende eeuw regelmatig opduikt en een heuse hype op het internet heeft veroorzaakt. Dat kan goed kloppen. Eerder dit jaar kreeg voormalig lijsttrekker van de SOPN Johan Oldenkamp ruimte op de site van de Volkskrant om het gerucht daar rond te toeteren. Lezing van de fraaie biografie van Van der Meulen leert evenwel dat er voor het gerucht geen bewijs is. Of dat mensen als Oldenkamp op andere gedachten zal brengen, valt echter te betwijfelen.
Ter gelegenheid van het 200-jarig bestaan van het Koninkrijk der Nederlanden verschenen vorig jaar vuistdikke biografieën van de eerste drie Oranjekoningen, Willem I, II en III. Het zijn bijzonder gedetailleerdere, maar toch goed leesbare historische werken, met uitgebreide notenapparaten en literatuurlijsten. De auteurs hebben voor hun onderzoek toegang gekregen tot de archieven van de drie koningen in het Koninklijk Huisarchief, hetgeen veel nieuwe informatie (o.a. persoonlijke correspondentie) heeft opgeleverd. Van der Meulen schetst in zijn biografie over Willem III een genuanceerd beeld van de man die 41 jaar op de Nederlandse troon heeft gezeten (1849-1890). Aan de ene kant is dat beeld weinig positief: veel van de geruchten over zijn omgang met andere vrouwen zijn waar. De koning was bepaald geen intellectueel, militaire zaken en jagen hadden zijn voorkeur, de koning lokte een onnodige oorlog met Atjeh uit, misdroeg zich in Zwitserland, kon bijzonder opvliegend en sadistisch zijn en was voor zijn zonen bepaald geen liefhebbende vader. Aan de andere kant was de koning gedurende een groot deel van zijn regering wel tamelijk populair bij de bevolking, vooral vanwege zijn ‘vaderlijke’ optreden bij rampen als de Watersnood van 1855 en soortgelijke watersnoden in 1861.
Uit het eerste huwelijk van Willem III met Sophie van Württemberg (1818-1877) werden drie zonen geboren. Het huwelijk was desondanks slecht en de echtelieden leefden vanaf 1855 gescheiden van tafel en bed. Na het overlijden van Sophie op 3 juni 1877 hertrouwde de koning op 7 januari 1879 met een prinses uit het tamelijk onbeduidende Duitse vorstendom Waldeck-Pyrmont, Emma geheten. Emma (1858-1934) was op het moment van het huwelijk nog maar 20 jaar oud, terwijl de koning al de – zeker voor die tijd – respectabele leeftijd van 61 jaar had bereikt. Op 31 augustus 1880 werd hun dochter Wilhelmina geboren. Op zichzelf is het heel goed mogelijk dat een man van dik in de zestig nog kinderen weet te verwekken bij een vrouw van begin twintig. Daar hebben we in Nederland recent nog een kras voorbeeld van gezien. In het geval van Wilhelmina zijn er echter kennelijk vragen gerezen over het vaderschap van Willem III. In plaats van de grijze koning wordt wel diens particulier secretaris Sebastiaan de Ranitz als werkelijke vader aangewezen, of anders de liberale politicus Joan Roëll, die na het overlijden van de koning nog een naar hem genoemd kabinet (1894-1897) zou formeren. Ik heb al aangegeven dat Van der Meulen geen bewijzen voor het gerucht heeft gevonden, maar laten we eens kijken welke argumenten Johan Oldenkamp aanvoert voor de stelling dat het gerucht waar is.
Syfilis
In het al genoemde interview met de Volkskrant stelt Oldenkamp dat het ‘algemeen bekend’ is dat Willem III twee jaar voor de geboorte van Wilhelmina syfilis opliep en daardoor geen kinderen meer kon krijgen met Emma. Het leek hem ‘goed als dat een keer wordt gemeld in de media’. Kennelijk vond hij deze boodschap nog niet genoeg, want een dag later publiceerde hij een uitgebreider artikel op zijn eigen website. Daarin herhaalt hij nog maar eens het verhaal over de vermeende syfilis van de koning, als gevolg van zijn uitbundige seksleven. Nu kan met betrekking tot dat laatste met recht gezegd worden dat Willem vele affaires met vrouwen heeft gehad, maar voor het syfilisverhaal (of voor welke andere geslachtsziekte ook) lijkt geen spat bewijs te bestaan. Van der Meulen heeft voor zijn boek diverse ziekteverslagen van de koning bestudeerd. Die kwalificeert hij als ‘weinig verhullend’, maar aanwijzingen voor syfilis of andere geslachtsziekten heeft hij er niet in gevonden (p. 594). Daarnaast analyseerde Van der Meulen uit het Koninklijk Huisarchief opgediepte correspondentie van een hofarts van de koning aan een collega-arts. Daarin schreef de hofarts over de medicatie die de koning gebruikte. Hij noemde laxeermiddelen als bitterwater, aqua laxativa viennensis en senna, en daarnaast kalmerende middelen als scopolamine en broomkalium. Geen van deze middelen, zo schrijft Van der Meulen, werd destijds ingezet tegen geslachtsziekten.
Dat de auteur niet over één nacht ijs is gegaan, bewijst het notenapparaat. In een eindnoot legt hij uit dat hij de haastig en in afkorting genoteerde medicijnen uit de correspondentie liet ontcijferen door twee deskundigen, waaronder Toine Pieters. Als dat deze Toine Pieters is, betreft het een bijzonder hoogleraar op het gebied van de geschiedenis van de farmacie. Een deskundige bij uitstek, lijkt me. Wat stelt iemand als Oldenkamp daar tegenover? Voor de mogelijkheid van het vaderschap van De Ranitz of Roëll – en, naar ik aanneem, de onvruchtbaarheid van de koning – beroept hij zich in zijn artikel op “de feiten uit het boek ‘De nachtwaker; het koningscomplot’ van Thomas Ross”. Ross is een thrillerschrijver, geen historicus en zijn boeken zijn romans, geen geschiedkundige onderzoeken. Het plot in zijn boeken is doorgaans wel op feiten gebaseerd, maar altijd vermengd met fictie (‘faction’). Ik beken dat ik het door Oldenkamp genoemde boek niet heb gelezen, maar blijkens deze recensie gaat het om een thriller speciaal geschreven ter gelegenheid van de heropening van het Rijksmuseum. In het boek komt blijkens de recensie ook een fictieve dichter Klaas van Os voor. Zou die nu volgens Oldenkamp echt bestaan hebben? Voor hem betekent ‘Wholly Science’, de kreet waaronder hij zegt wetenschap te bedrijven, kennelijk zoiets als ‘alles is wetenschap’. Daaronder vallen dan blijkbaar ook romans.
DNA
Maar Oldenkamp heeft meer pijlen op zijn boog. Hij beweert tevens dat prinses Juliana altijd zou hebben geweigerd mee te werken aan een DNA-onderzoek. Datzelfde zou gelden voor haar dochter Beatrix, door Oldenkamp ooit omschreven als een ‘inhalige, machtsgeile, dictatoriale, tirannieke en parasitaire topcrimineel’. Hij licht niet nader toe om welk DNA-onderzoek het zou gaan en wie daarom gevraagd zou hebben, maar Van der Meulen noemt (p. 593-594) het verhaal dat Russische onderzoekers in de jaren negentig van de 20e eeuw om het DNA van prinses Juliana zouden hebben gevraagd om vast te kunnen stellen of in 1991 opgegraven beenderen toebehoorden aan de in 1918 vermoorde tsaar Nicolaas II van Rusland en leden van zijn gezin. Juliana zou het verzoek geweigerd hebben, maar Van der Meulen schrijft stellig dat een dergelijk verzoek nooit is ingediend. In een eindnoot wijdt hij hier verder over uit door te verwijzen naar een verklaring uit 1998 van de leider van het gerechtelijk onderzoek naar de moord op de Romanovs tegenover een Nederlandse journalist. Deze Vladimir Solovjov verklaarde geen verzoek te hebben gedaan. De echtheid van de botten stond al vast door vergelijking met DNA-materiaal van een broer van de tsaar en van de Britse prins Philip, een achterneef van tsarina Alexandra Fjodorovna. Ook het DNA-verhaal snijdt dus geen hout.
Toondoof
Van der Meulen noemt nog een derde argument dat wordt aangevoerd om te bewijzen dat Willem III niet de vader van Wilhelmina was. De genoemde Sebastiaan de Ranitz zou toondoof zijn geweest, wat wil zeggen dat hij geen tonen kon onderscheiden. Deze aandoening treft zo’n 4% van de bevolking en is erfelijk. Ook Wilhelmina zou eraan lijden, maar Willem III en Emma niet, hetgeen zou pleiten voor het vaderschap van De Ranitz. Van der Meulen is hierover kort (p. 593): “Een bron hiervoor is niet bekend”, waarmee hij kennelijk wil zeggen dat er geen (betrouwbare) bron is die de stelling ondersteunt dat Wilhelmina daadwerkelijk toondoof was. Jammer genoeg wijst de auteur er in de voetnoot slechts op dat de vermeende toondoofheid bijvoorbeeld helemaal niet genoemd wordt in de Wilhelmina-biografie van Cees Fasseur. Uit andere eindnoten blijkt dat Fasseur wel ingaat op de relatie tussen De Ranitz en Wilhelmina (hij werd in 1894 haar kamerheer), dus het had voor de hand gelegen dat hij het verhaal over hun beider toondoofheid had vermeld als hij daar concrete aanwijzingen voor had. Nu staan de kwaliteiten van Fasseur buiten kijf, maar omdat hem nog wel eens verweten wordt wat al te Oranje-vriendelijk te zijn, is het jammer dat Van der Meulen de kwestie van de toondoofheid niet iets verder heeft uitgezocht (wat overigens ook geldt voor de vele ano- en pseudoniemen die het ‘feit’ zonder nadere onderbouwing op internetfora en blogs melden). Dat neemt niet weg dat het natuurlijk aan degenen die het verhaal geloven is daar ook een geloofwaardige bron voor te tonen. Johan Oldenkamp heeft die niet – hij noemt het verhaal niet eens – dus wie doet het beter?
De roode duivel en Koning Gorilla
Van der Meulen traceert het gerucht dat Willem III niet de vader van Wilhelmina was tot het satirische en antimonarchistische weekblad De roode duivel, dat tussen 1 augustus 1892 en 13 december 1897 verscheen. Hoofdredacteur van het blad was Louis Maximiliaan Hermans (1861-1943), die later politicus voor de SDAP zou worden. In het blad konden de avonturen gevolgd worden van koning Gorilla III (ook wel Billem III genoemd), diens vrouw koningin Emmer (Koningin van Kikkerland) en hun dochter Heintje. Ook ene Raspie komt in de verhalen voor. Lezers herkenden in deze figuren gemakkelijk koning Willem III, diens vrouw Emma, dochter Wilhelmina en jonkheer De Ranitz. Van der Meulen citeert een aantal versjes uit het blad waarin wordt gesteld dat Heintje het kind ‘van een partikulier sjikkeretaris’ is en dat de koning ‘die zelfs zijn keukenmeid vol wellust haalde in zijn bed’ door zijn gestoei met vrouwen ‘aan lager wal’ was geraakt, waardoor ‘er toch niets van kwam’ toen hij de liefde bedreef met zijn wettige echtgenote. Raspie zou de echte vader van Heintje zijn. In de geciteerde versjes wordt het woord syfilis niet gebruikt, maar dat was kennelijk de eerste geslachtsziekte waaraan tijdgenoten dachten als het ging om onvruchtbare, overspelige mannen.
Van der Meulen noemt het gerucht over de onvruchtbaarheid van koning Willem III ‘een vrolijk bedenksel’ van hoofdredacteur Hermans. Het paste goed bij het zowel antimonarchistische als satirische karakter van het tijdschrift. Daar kan ik aan toevoegen dat De Ranitz pas op 1 oktober 1881 ‘partikulier sjikkeretaris’ van de koning werd, ruim een jaar na de geboorte van Wilhelmina. Van der Meulen merkt ten slotte op dat het opmerkelijk is dat het gerucht niet wordt vermeld in het pamflet Uit het leven van Koning Gorilla, een schotschrift uit 1887 van de hand van de publicist Sicco Roorda van Eysinga(1825-1887). In het stuk staan veel boude beweringen, waaronder de beschuldiging dat prins Gorilla (i.e. Willem toen hij nog Prins van Oranje was) zijn vader had doodgeslagen met een ploertendoder om de troon te verwerven (in werkelijkheid bevond de prins zich op het moment van overlijden van zijn vader in Schotland). Verhalen over onvruchtbaarheid en een andere vader voor Wilhelmina komen er niet in voor. Dat dit bedenksels waren van een allesbehalve koningsgezinde satiricus als Hermans lijkt inderdaad de meest voor de hand liggende verklaring te zijn. Wie bewijs voor het tegendeel wil leveren, is natuurlijk welkom. Ik vermoed echter dat het bij het recyclen van het gerucht via internet zal blijven.