• Skip to primary navigation
  • Skip to main content
  • Skip to primary sidebar

Kloptdatwel?

  • Home
  • Onderwerpen
    • (Bij)Geloof
    • Columns
    • Complottheorieën
    • Factchecking
    • Gezondheid
    • Hoax
    • Humor
    • K-d-Weetjes
    • New Age
    • Paranormaal
    • Pseudowetenschap
    • Reclame Code Commissie
    • Skepticisme
    • Skeptics in the Pub
    • Skeptische TV
    • UFO
    • Wetenschap
    • Overig
  • Skeptisch Chatten
  • Werkstuk?
  • Contact
  • Over Kloptdatwel.nl
    • Activiteiten agenda
    • Colofon – (copyright info)
    • Gedragsregels van Kloptdatwel
    • Kloptdatwel in de media
    • Interessante Links
    • Over het Bol.com Partnerprogramma en andere affiliate programma’s.
    • Social media & Twitter
    • Nieuwsbrief
    • Privacybeleid
    • Skeptisch Chatten
      • Skeptisch Chatten (archief 1)
      • Skeptisch Chatten (archief 2)
      • Skeptisch Chatten (archief 3)
      • Skeptisch Chatten (archief 4)

Wetenschap

Kans op toeval is onzin

10 October 2017 by Jan Willem Nienhuys 17 Comments

Het is lastig om wetenschappelijke publicaties te beoordelen. Vaak komt er ingewikkelde statistiek bij kijken. Maar er is een eenvoudig middel waarmee je althans soms kunt nagaan dat het om onzin gaat. Dat is namelijk als de auteur het heeft over de ‘kans op toeval’. Wie die woorden gebruikt heeft het niet begrepen.

Met even googelen vind je bijvoorbeeld een uitleg over het begrip significantie met de volgende zin “Vinden we geen significant verschil (dus een kans groter dan 5% dat het toeval is)…” . Dan hoef je niet meer verder te lezen. In het Engels is het niet moeilijk om zinnen tegen te komen als “We see some differences, but want to know if those differences are likely due to chance” en “it [het statistische pakket] will show you ‘.05,’ meaning that the finding has a five percent (.05) chance of not being true.”

Kans op toeval is onzin 1

Loterijen

Er is vrijwel geen enkele loterij waar de uitslag ‘het is toeval’ of ‘het is geen toeval’ luidt. Wat er wel gebeurt is dat onderzoekers een of ander resultaat vinden, en zich dan afvragen: ‘Stel dat het proces dat tot dit resultaat geleid heeft volledig door toeval bepaald wordt, en er dus helemaal geen speciaal effect is, wat voor kans zou er dan geweest om dit resultaat te krijgen?’ In dat geval heb je een duidelijk kansmodel (‘er is niks aan de hand’) en dan kun je aan de hand van het model de kans uitrekenen. Meestal gaat het dan niet om ‘dit resultaat’ maar om ‘dit of een extremer resultaat’. Als die kans slechts 1 op 20 of nog kleiner is, is het gebruik om te denken dat er misschien toch iets aan de hand is, en dat noemen we dan significant, wat dus jargon is voor: het heeft heel misschien iets te betekenen. Die 1 op 20 is dus niet de kans dat het effect puur een toevalseffect is. Het is de berekende kans om een dergelijke uitkomst te krijgen als het wel degelijk toeval is. (De echte kans op de gevonden uitkomst is natuurlijk gewoon 1, want het is gebeurd.)

Als je aan een loterij meedoet met tienduizend loten en één prijs, dan kan de winnaar –  en iedereen anders trouwens ook – achteraf uitrekenen dat de kans dat die ene persoon de prijs zou winnen slechts één op tienduizend was. Er is niettemin geen enkele reden om dan te denken dat er iets anders dan toeval een rol heeft gespeeld, en al helemaal niet dat de kans dat de winnaar níét door een hogere macht begunstigd is slechts 0,0001 is. De winnaar kan dat gevoel natuurlijk wel hebben, speciaal als hij de prijs goed kan gebruiken, maar het blijft onzin.

Is er echt iets aan de hand bij een significant resultaat? Laten we uitgaan van een situatie die helaas helemaal niet denkbeeldig is. Er zijn 1000 onderzoekers die de meest krankjorume ideeën hebben en experimenten doen om te kijken of die ideeën ook kloppen. Slechts één onderzoeker heeft het geluk dat het idee ook ergens op slaat. Die zijn proef wijst dat dan ook uit. In de praktijk is dat helemaal niet zo zeker en ook als de proef goed is ingericht heeft deze geluksvogel geen 100% kans dat zijn proef slaagt, maar doorgaans slechts 80%. Maar dat negeren we even. Als alle onderzoekers akelig goed hun best doen om zo eerlijk mogelijk hun rare idee te testen, zullen er toch nog altijd circa 50 een significant resultaat vinden. In deze ideale situatie is nog steeds ongeveer 98% van de significante resultaten gewoon onzin.

Visexpedities

In de praktijk is het veel erger. De ideeën van de onderzoekers zijn niet zozeer krankjorum als wel heel erg wazig. Ze weten niet precies waarnaar ze op zoek zijn. Ze willen weten of sommige soorten voedsel een extra gunstig of extra nadelig effect op de gezondheid hebben. Dan vragen ze proefpersonen de oren van het hoofd over wat die zoal eten, en ze gaan voor tientallen gezondheids- of ziekte-effecten na hoe het verloopt met de betrokkenen. Of nog erger: ze gaan bepaalde zieken vragen wat die de afgelopen jaren gegeten en gedronken hebben. Of ze willen weten of mensen die in bepaalde maanden geboren zijn een bepaalde affiniteit met mensen die in dezelfde of andere maanden geboren zijn. In dat geval kun je dus een tabel maken van echtscheidingspercentage voor elk der 78 soorten echtparen (de ene partner in januari, de andere in januari, februari, maart etc.) en dan kijken of er soorten zijn die eruit springen. Bij sommige onderzoeken kun je op allerlei manieren subgroepen vormen, allemaal natuurlijk als je voorafgaand aan je onderzoek eigenlijk helemaal niet wist waar je naar op zoek bent. Een andere mogelijkheid is dat je verschillende manieren van statistiek bedrijven probeert.

Kans op toeval is onzin 2
Visexpeditie (bron)

Het effect van deze visexpedities in data is dat misschien wel de helft van de onderzoekers (ik ben voorzichtig) een ‘significant’ resultaat vindt dat wel ergens gepubliceerd kan worden. Dan hebben we dus 500 ‘significante’ resultaten, waarvan er maar één ook echt iets voorstelt, dus 99,8% van de significante resultaten is onzin. Voor dit voorbeeld maakt het helemaal niet uit of de onderzoekers allemaal de data zolang martelen totdat er een ‘resultaat’ komt of dat maar de helft daarmee succes boekt. Er staan zulke grote beloningen klaar voor significante resultaten en de straf voor het publiceren van iets dat later onzin blijkt, is zo gering dat we tegenwoordig de situatie hebben dat in allerlei wat zachtere wetenschappen vrijwel alle resultaten onzin zijn, zuiver omdat de onderzoekers allemaal hun lessen statistiek vergeten zijn en denken dat ‘significant’  inhoudt dat er slechts een klein kansje (1 op 20) is dat ze zich vergissen. Dit wordt verergerd doordat al het rekenwerk door de computer gedaan wordt en je als onderzoeker helemaal niet hoeft te snappen wat die computer doet.
Wat je op zijn best kunt zeggen, is dat je waarschijnlijk tamelijk kleine a priori kans met twintig is vermenigvuldigd, en alleen als je niet achteraf aan het knutselen bent geslagen met de gegevens.

Onderzoekers die medicijnen ontwikkelen hebben deels met hetzelfde te maken. Die proberen ook vele duizenden substanties uit. Bij opeenvolgende proeven in reageerbuizen, met proefdieren en met gezonde vrijwilligers, proberen ze zich een beeld te vormen van de activiteit van hun spul. In elk stadium valt er veel af. Pas op het laatst, dus als ze al in het bezit zijn van veel kennis, worden de kostbare proeven gedaan met echte zieken. Maar ook dan gaat de geschatte kans dat het spul werkzaam is op basis van wat al bekend is omhoog met een bescheiden factor, tenminste als de proef gunstig uitpakt. (Je moet eigenlijk met odds rekenen, maar bij deze uitleg met hele grove getallen is dat onbelangrijk.)

Onderzoekers die daarentegen homeopathie onderzoeken, verdoen hun tijd. De kans dat twee eeuwen natuurkundig, chemisch, farmacologisch en medisch onderzoek er helemaal naast zit, is praktisch nul. Een statistisch significante uitslag zal die kans met twintig vermenigvuldigen, en dat is nog steeds praktisch nul. Mocht de uitkomst heel erg significant zijn, dan moeten we de kans meewegen dat er ergens een of andere andere fout is gemaakt, gebrekkige blindering bijvoorbeeld. Een berucht Nederlands onderzoek naar homeopathie bij kalverdiarree kwam effectief op p=0,0000001, en ik trof ooit een obscuur Mexicaans artikel aan over homeopathie bij astma met p=0,00000000001.
De kans dat er een methodologische fout is gemaakt is, is dan aanzienlijk, althans oneindig veel malen groter dan de kans dat twee eeuwen wetenschap de prullenbak in moet. De homeopaten zien dat anders, die beweren dat hun rituele bereidingswijzen en onzinnige diagnostiek allerlei spirituele genezende krachten losmaken. Die krachten blijken zich echter niet aan de statistiek te willen houden want bij goed opgezette proeven komt er nooit wat van terecht.

Kans op toeval is onzin 3

Sir Edmund

De reden voor mij om dit allemaal nog eens te vertellen is dat de zaterdagbijlage van de Volkskrant, Sir Edmund, op 30 september 2017 een omvangrijk stuk van Martijn van Calmthout afdrukte over de ontevredenheid van wetenschappers met de zogeheten p-waarde. De drempel zou misschien van 0,05 naar 0,005 moeten. Ik betwijfel of dat de oplossing is. Wetenschappers moeten zich inhouden met p-hacking, ze moeten corrigeren voor meervoudig testen, en zouden eigenlijk alleen maar p-waarden moeten publiceren als ze van tevoren exact aangeven welke hypothese ze gaan testen en hoe ze dat gaan doen. Als het exploratief onderzoek is, dan moeten ze dat op zijn minst dat duidelijk zeggen.

Wat echter heel zorgelijk is, is dat Van Calmthout zelf het tot achtmaal toe heeft over ‘de kans op toeval’. Mijn beginsel ‘zo gauw je de frase “kans op toeval” of “due to chance” ziet staan, niet verder lezen’ is eigenlijk van toepassing.

Van Calmthout suggereert dat je een munt kunt testen door hem tienmaal op te gooien. Komt hij dan elke keer op kop, dan is de munt waarschijnlijk vals. Dat is onzin. De kans dat een willekeurige munt uit iemands portemonnee een grote voorkeur voor kop heeft is astronomisch klein. Hoe het zit met de kans dat je een corrupte goochelende scheidsrechter treft die op zo’n manier probeert te beïnvloeden wie er op welke helft speelt, dat weet ik niet. Als je moet beslissen: is dit stom toeval of is er wat met die munt, zal na een vluchtige controle of de munt niet krom is of aan beide kanten een kop heeft, de beslissing nog steeds zijn: stom toeval. Dan kun je net zo goed de vluchtige controle meteen doen, en het tienmaal opgooien overslaan.

Interessant genoeg zijn sommige munten waarvan de beeldenaar een beetje dik is niet helemaal ‘eerlijk’: als je ze op een heel gladde ondergrond, een glazen plaat bijvoorbeeld, snel om een verticale as laat tollen, vallen ze vaker met de kop naar beneden, en ‘munt’ boven. De gladde ondergrond is essentieel, want kleine oneffenheden werken als randomizer en misschien zijn er heel veel omwentelingen nodig voordat de lichte onbalans zijn werk kan doen. Op een ruwe ondergrond duurt het tollen wellicht niet lang genoeg. Rob Nanninga schreef in Parariteiten dat je onder gunstige omstandigheden negen van de tienmaal munt krijgt. Dat heb ik nooit gehaald. Het werkte vroeger met guldens met Juliana erop, en tegenwoordig met sommige euromunten (halve euro’s met koning Albert erop, naar ik meen).

Hoe slecht Van Calmthout in het vak zit, blijkt ook nog uit iets anders: de beroemde grondlegger van de wetenschappelijke statistiek, Sir Ronald Fisher, wordt betiteld met Robert Fischer (de schaakkampioen), en het feit dat hij drie jaar voor zijn dood naar Australië verhuisde is reden om hem tot ‘Brits-Australisch’ te bombarderen. Fisher begon zijn carrière op een landbouwkundig proefstation. Daar stop je zaden in de grond en je kijkt naar de opbrengst. In plaats van door te kweken met de 5 procent ‘beste’, kun je ook als criterium nemen dat de plant een ‘significant’ hogere opbrengst heeft. Maar doorkweken is toch wel wat anders dan meteen maar denken dat je een nieuwe bijzondere variëteit hebt, en daar een stuk over sturen naar een vakblad.

Filed Under: Wetenschap Tagged With: p-waarde, statistiek, toeval, visexpeditie

Promoveren op het Enneagram Model aan de Radboud Universiteit

19 September 2017 by Pepijn van Erp 46 Comments

Het is weer raak op de Radboud Universiteit in Nijmegen. Was er vorig jaar ophef over een bedroevend slecht proefschrift over acupunctuur, dit jaar trakteert de universiteit ons op een promotie op andere pseudowetenschappelijk gebied, het Enneagram. Het Enneagram Model onderscheidt negen persoonlijkheidstypen en is  volgens sommige beoefenaars gebaseerd op eeuwenoude soefiwijsheid. In de Verenigde Staten, maar ook in Nederland heeft het Enneagram inmiddels een plekje veroverd in het brede spectrum aan methodes voor persoonsontwikkeling, coaching en management. En dat terwijl er nauwelijks wetenschappelijk bewijs is voor de beweringen die eraan worden opgehangen.

Promoveren op het Enneagram Model aan de Radboud Universiteit 4

Volgende week, op dinsdag 26 september, zal Claudia Hoekx aan de Radboud Universiteit (RU) promoveren op een proefschrift over de gebruikswaarde van het Enneagram. Wie verwacht dat haar onderzoek duidelijkheid verschaft over de (pseudo)wetenschappelijke status van het Enneagram, komt bedrogen uit,  zal ik maar vast verklappen. Voor een korte uitleg over wat het Enneagram Model (EM) inhoudt en wat de ontstaansgeschiedenis is, verwijs ik de lezer naar het artikel dat Rob Nanninga in 2000 in Skepter schreef: Occulte karaktertypen – De doodzonden van het enneagram  (Skepter 13.2, 2000)

Buitenpromovenda

Hoekx is aan haar onderzoek begonnen na een master Religiestudies aan de RU. Haar belangrijkste motivatie om iets met het EM  te doen, lijkt te schuilen in mogelijkheid er ook spirituele zaken aan op te hangen.

Promoveren op het Enneagram Model aan de Radboud Universiteit 5Haar promotietraject verliep niet bepaald vlekkeloos. In een artikel in het universiteitsmagazine VOX van april 2016 over buitenpromovendi, wordt ‘haar geval’ naar voren gebracht. In eerste instantie was hoogleraar Peter Nissen haar promotor, maar daar raakte ze mee in conflict over de te bewandelen weg in haar onderzoek. Paul van der Velde, net als Nissen hoogleraar aan de Faculteit der Filosofie, Theologie en Religiewetenschappen aan de RU, werd haar nieuwe promotor, en aan Nyenrode Business University werd prof. dr. Rob Blomme gevonden als tweede promotor. Van der Velde gooide echter in september 2015 de handdoek in de ring, omdat hij niet zag hoe de insteek van Hoekx ooit tot een verdedigbaar proefschrift zou leiden. In ieder geval niet onder zijn begeleiding: “vastgelopen op de alom aanwezige normativiteit van de onderzoekster” en “nog steeds geen heldere kritisch-afstandelijke vraagstelling”.

Uiteindelijk is er, nu aan de Faculteit Managementwetenschappen, dan toch iemand gevonden die Hoekx naar de eindstreep heeft weten te begeleiden: prof. dr. Willem de Nijs, hoogleraar emeritus Strategisch Personeelsmanagement. Het traject resulteerde in een lijvig proefschrift van meer dan 400 pagina’s met als titel “The usefulness of the Enneagram model in The Netherlands”.

Wetenschappelijk basis voor het Enneagram model?

In haar proefschrift inventariseert Hoekx eerst wat er al zoal aan onderzoek is verschenen op dit gebied en vindt onder andere de doctoraalscriptie van Martijn Cremers (Tilburg University, 2005). Cremers onderzocht of je het EM terug kunt vinden in een ander persoonlijkheidsmodel:

Het FFM – Five Factor Model – is een algemeen geaccepteerde indeling voor de persoonlijkheid. In essentie draait persoonlijkheid om stabiele eigenschappen aangeduid als de ‘Big Five’: Dominantie, Altruïsme, Consciëntieusheid, Neuroticisme en Openheid.

Cremers’ conclusie luidt:

De basis – negen types en drie emotiecentra – van het Enneagrammodel is niet als zodanig terug te vinden. Er zijn aanwijzingen dat er samenhang is tussen de Enneagramtypes en de bijbehorende emotiecentra. Tevens zijn er samenhangen tussen de Enneagramtypes en de FFM variabelen.

De afsluitende paragraaf van Cremers’ scriptie bevat een aangename verrassing:

In mijn voorwoord heb ik geschreven dat ik aan de ene kant de critici van het model meer helderheid en duidelijkheid over het Enneagram wil bieden en aan de andere kant het met ze eens ben dat er een wetenschappelijke basis nodig is. Ik wil me daarom tot besluit aansluiten bij de scepticus Nanninga (juni 2000, www.skepsis.nl)
“Bestudering van het Enneagram hoeft niet bij voorbaat nutteloos te zijn. Het kan ons bewust maken van bepaalde verschillen tussen mensen, het kan begrip kweken voor het gedrag van anderen, het kan een manier zijn om orde te scheppen in de chaos, of het kan ertoe bijdragen dat we beter naar onszelf gaan kijken en misschien pogingen ondernemen negatieve aspecten te veranderen. Het lijkt mij echter verstandig om zulke doelen met wat minder occulte en meer wetenschappelijke middelen na te streven.”

Hoekx negeert dit onderzoek net niet helemaal, maar wijst liever op oudere (Amerikaanse) studies die zouden laten zien dat het EM wel terug te vinden is in andere persoonlijkheidsmodellen. Ze vergeet op te merken dat de persoonlijkheidsmodellen die daarbij als referentie gebruikt werden (o.a. Myer-Briggs Type Indicator) op zichzelf ook geen beste wetenschappelijke status hebben, in tegenstelling tot het FFM wat Cremers gebruikte.

Erg grondig blijkt Hoekx overigens niet te werk gegaan bij het opsporen van die andere proefschriften. Van de oudste studie (Wagner, 1981), die naar dit aspect van het EM kijkt merkt ze op: ”The preview could not make clear to the researcher whether this study was done qualitatively or quantitatively in 1981,[..]”. Bij haar literatuurverwijzing geeft ze een ellenlange link naar waar ze dit stuk vandaan heeft en daar staat inderdaad alleen een ‘preview’ van de eerste 24 pagina’s. Ik vond echter in drie muisklikken een pdf van de hele dissertatie. Snel doorscrollen laat zien dat Wagner het kwantitatief aanpakt, maar daarbij ook nauwelijks oog heeft voor het gevaar van meervoudig toetsen bij het aanwijzen van significante verbanden.

Al deze onderzoeken mogen dan, als we statistische onvolkomenheden even door de vingers zien, aantonen dat het EM intern consistent is, en betrouwbaar in de zin dat het EM type van personen nauwelijks verandert. Maar dat betekent nog niet dat het model ook een bruikbaar model is voor wat je er mee wilt doen. Volgens Nanninga in Skepter:

De waarde van zulke persoonlijkheidsprofielen is nogal beperkt omdat ze slechts in geringe mate correleren met het feitelijke gedrag. Dit gedrag is niet consistent en hangt in hoge mate af van de situatie. Als we weten dat iemand een ander heeft geholpen, kunnen we daaruit gewoonlijk niet afleiden dat hij onder andere omstandigheden eveneens hulp zal bieden.

Sociaal-constructivisme

Voor Hoekx lijkt de afwezigheid van zo’n wetenschappelijk fundament sowieso niet een heel belangrijke kwestie. Ze laat immers zien dat de onderzoeken die positief uitpakken voor het EM gebaseerd zijn op telkens andere invullingen van het EM, zodat het maar de vraag is of je kunt spreken van een groeiende verzameling aan bewijs dat steeds sterker wijst op de correctheid van het model. En de enige studie die in Nederlandse context is uitgevoerd, waarbij een wetenschappelijk geaccepteerd referentiemodel werd gebruikt, pakt negatief uit. En dan schrijft ze:

A topic that is raised by this, is: wat [sic] is the ground on which one decides that a model is a model in scientific research? In the discussed EM studies, this has been done mainly in a quantitative way. This method could be outdated. For example, the fact that people consider a model as a model is in socio-constructivist research sufficient to speak of a model as a model. From a social-constructivist point of view , the validity of a model is not something that is absolute, but something that users grant. However, the EM has not been investigated according to this paradigm.

Hoekx legitimeert haar onderzoek door te wijzen op het feit dat het EM in Nederland al veel wordt gebruikt, maar de vraag of dat gebruik zelf legitiem is op grond van het beschikbare wetenschappelijk bewijs voor het EM verwaarloost ze.
Over haar onderzoeksopzet:

The research design was based on social constructivism on methodological grounds because a realistic EM research design was not seen as the most realistic option. This implied that logically seen the attitude of the researcher was subjective, the epistemology relativistic, the methodology qualitative, and the research question was an open question.

Dit onderzoek bestaat naast het literatuuronderzoek wat ik kort besprak, uit het analyseren van interviews met coaches die jarenlange ervaring hebben in het gebruik van het EM, en managers die het EM toepassen in hun omgang met personeel.
Ondanks het beroerde Engels is het literatuuronderzoek nog best leesbaar. Deze status quaestionis is een cadeautje van Hoekx, en eigenlijk overbodig voor haar onderzoek. Ten eerste omdat er geen eerder EM onderzoek gedaan is in de Nederlandse context (hier negeert ze Cremers dus bewust, omdat dat geen dissertatie betreft, maar ‘slechts’ een doctoraalscriptie). En ten tweede omdat zoiets overbodig is in die sociaalconstructivistische opvatting van wetenschap bedrijven, waarin de onderzoeker vooral lekker blanco moet beginnen met zich onderdompelen in het onderzoek.

Wanneer Hoekx het heeft over de twee paradigma’s waarmee je volgens haar wetenschap kunt bedrijven, haak ik bijna voorgoed af. De ene, waar skeptici mee uit de voeten kunnen, gaat uit van een objectivistisch wereldbeeld, een realiteit die er ook is als we zelf niet kijken. In het sociaalconstructivistische paradigma komt kennis alleen tot stand middels interactie en is alles subjectief. [*] Het levert proza als dit op:

The objective in social constructivist research is not to identify the absolute truth, but to identify a phenomenon in such a way that the layering of the meaning of a construct, like the EM usefulness, is mapped although it is on forehand space-time limited. ‘Facts’ in social-constructivist research only have meaning in a network of research values. Knowledge claims are by definition context dependent and cannot be generalized. An important criterion for this kind of research is not causality as in realistic research, but the viability of knowledge. Viability implies the value the research has for science and society, for example: in enlivening a public debate or for policy making.
In  other words, if the EM usefulness is examined in a social-constructivist paradigm, then research results can be seen as interpretation of interpretations that map the layering of the construct EM usefulness. The results have sense in a network of research values that are societally more or less viable.

Na het lezen van dergelijke teksten, vroeg ik me af waarom Hoekx eigenlijk zo graag wilde promoveren. Maar na even nadenken, begreep ik het wel: zo’n promotiebul kun je natuurlijk zien als een interpretatie van interpretaties die de gelaagdheid van het construct promotie aan Nederlandse universiteiten blootlegt en zo betekenis krijgt in een netwerk van onderzoekswaarden die min of meer levensvatbaar zijn gebleken in onze samenleving …

Kritiek op critici

Wat verderop in het proefschrift komen we nog een hoofdstukje ‘Criticism on the EM’ tegen waar Hoekx naast wat opmerkingen uit slechts één proefschrift (Alber, 2010) tot mijn verrassing ook nog Nanninga aanhaalt! Ik had dat eigenlijk niet meer verwacht, want een van de eerste dingen die ik deed toen ik het boekwerk in handen kreeg, was in de literatuurlijst opzoeken of zijn Skepter-artikel daar bij stond, wat niet het geval is.
Van de kritiek van Nanninga pikt ze alleen op dat de enneagramtypes “niet duidelijk [zijn] vastgelegd, zodat de auteurs niet allemaal dezelfde eigenschappen aan een type toeschrijven. Op grond van hun persoonlijke ervaringen leggen ze soms andere accenten of verbanden.” Volgens Hoekx is dat begrijpelijke kritiek, maar niet problematisch voor het EM of de toepassing ervan:

The critics formulated by Nanninga are understandable if one considers that the EM typology often is described in terms that refer to external visible behaviour while it is all about the inner drive, strategy, or worldview which underlie the outward behaviour. This inner strategy is difficult to catch directly in words, so, it has been described metaphorically. However, the metaphorical description can in various ways and that might explain the huge amount of different EM type descriptions. […]
In other words, these critics stem from the fact that the EM is entrusted to paper. Who takes orally knowledge of the EM has the possibility to feel or experience directly what kind of inner strategy is most appropriate by directly recognizing the spoken energy.

Om met de grote filosoof JC (Johan Cruijf) te spreken: “Je gaat het pas zien als je het doorhebt.” Of deze opvattingen van Hoekx nog iets met zinnige wetenschapsbeoefening te maken hebben, waag ik te betwijfelen. In plaats van te verhelderen, maakt ze steeds meer een black box van het EM, waarvan de waarde alleen maar door de beoefenaars zelf ondervonden kan worden. De critici hebben zich volgens Hoekx ook alleen maar gericht op het EM als persoonlijkheidsmodel, maar niet op EM als spiritueel model. Dat laatste is dan misschien wat Hoekx er zelf zo interessant aan vindt, maar staat nogal ver af van hoe het EM in de praktijk wordt gebruikt.

En wat is het EM dan eigenlijk als spiritueel model? Hoekx beschrijft dat je aan de negen punten waarden kunt hangen, maar met de verbindingslijnen in het schema kun je volgens haar vervolgens niets, want dat zou een hiërarchie veronderstellen tussen die waarden. De meeste lezers zullen in zo’n spiritueel EM dan ook niet meer zien dan een lijstje woorden waarbij misschien gemediteerd kan worden, het plaatje van het Enneagram is compleet uit beeld verdwenen. Maar ja, zoals Hoekx eerder aangaf, het is voldoende als de gebruikers het zelf als model opvatten om het model als model te bestuderen …

Promoveren op het Enneagram Model aan de Radboud Universiteit 6

Hoekx besteedt ook nog wat pagina’s aan wiskundig gefröbel met de getallen en vormen in het Enneagram. Het paadje dat gevormd wordt door de getallen 1-4-2-8-5-7 spreekt tot de verbeelding, je kunt het terugzien in de decimale ontwikkeling van de breuk 1/7 = 0,142857142857… Als je dit vermenigvuldigt met 1, 2, 3, 4, 5 of 6 blijf je dezelfde getallenreeks tegenkomen. En dan komt een zinnetje waarbij ik zowat van de bank viel toen ik het las: “Furthermore these numbers are listed in the constant pi (π=3.142857).” Au.
Een pagina eerder poneert ze “The property of the recurring fracture occurs only in the decimal number system” wat onbegrijpelijk is (recurring fracture is geen wiskundige maar een medische term). Als er bedoeld is dat repeterende breuken alleen in het decimale systeem voorkomen is het onwaar. Voorts dateert ze de ontdekking van het decimale systeem in de 15de eeuw, waarmee ze er ongeveer een millenium naast zit. En de directe voorloper van de schrijfwijze met decimalen achter de komma zoals wij die nu gebruiken, is eind zestiende eeuw bedacht door Simon Stevin. Au, Au. Een pagina verderop blijkt ze ook al niet te weten dat het idee van een magisch vierkant is dat je het moet vullen met allemaal verschillende getallen. Driewerf au.

Nog even kort over die interviews die Hoekx afnam en analyseerde. Ze gebruikte daarvoor de Grounded Theory Approach, die als ik het goed begrijp neerkomt op het gaandeweg identificeren van begrippen en categorieën in de beschikbare kwalitatieve gegevens (zoals deze interviews) net zo lang tot je niets nieuws meer tegenkomt: er treedt saturatie op. Vervolgens kun je dan de onderlinge relaties van die gevonden begrippen verder analyseren. [*]
Wat Hoekx opviel was dat die saturatie niet op leek te treden bij de interviews met de coaches met minstens 15 jaar ervaring. Zij besloot dat het na 12 gesprekken wel welletjes was, een tamelijk willekeurig punt om haar onderzoek af te kappen. Je zou je natuurlijk ook af kunnen vragen of het uitblijven van die saturatie niet een heel sterk signaal is dat je werkelijk alles wat je maar wil aan het EM kunt ophangen (en dat dat in de praktijk ook gebeurt), en dat daarmee het model zo ‘open’ is dat het volstrekt nietszeggend is.

Promotieplechtigheid

De promotiecommissie bestaat zoals gebruikelijk aan de RU uit de (co)promotoren en nog minstens vijf personen, waaronder de leden van de manuscriptcommissie. In dit geval zit er ook niemand anders in. Alle leden van de promotiecommisie hebben dus als promotor of als lid van de manuscriptcommissie eigenlijk al hun fiat aan dit proefschrift gegeven. Er zijn blijkbaar ook geen andere experts op dit vakgebied aangezocht voor de oppositie en niemand heeft zich daar zelf voor aangemeld. De promotieplechtigheid belooft dus een gezellig onderonsje te worden. We zullen zien of er nog wat spannends gebeurt en daarover later berichten.

Twee personen uit de manuscriptcommissie komen overigens ook voor in een ander artikel dat Rob Nanninga in Skepter schreef: Spiritualiteit voor managers – Go with the flow naar Nyenrode (Skepter 20.2, 2007), het gaat om de inmiddels 93 jarige ‘honorair’ hoogleraar Paul de Chavigny de Blot en Sharda Nandram, associate professor Entrepeneurship and Spirituality, beiden aan Nyenrode Business University.
Verder hebben we dan nog prof. dr. Hans Doorewaard (hoogleraar emeritus Organisatieontwikkeling aan de RU), prof. dr. Herman van den Bosch (hoogleraar Management Education aan de Open Universiteit) en  prof. dr. Teun Hardjono (hoogleraar emeritus Quality Management aan de Erasmus Universiteit). De betrokkenheid van Hardjono is enigszins opmerkelijk te noemen. Hij kwam een paar jaar terug in opspraak toen een promovendus van hem op plagiaat werd betrapt. Een van de maatregelen die de Erasmus Universiteit Hardjono oplegde, was dat hij aan die instelling geen promovendi meer mocht begeleiden en  ook geen lid meer mocht zijn van een promotiecommissie. Aan de Radboud Universiteit mag hij zo’n rol blijkbaar nog wel vervullen.

Zie het verslag van de promotie:

Enneagrampromotie

 


* Voor bepaalde onderzoeken kan ik me nog wel indenken dat je het sociaal-constructivisme een zinnige aanpak is (al dan niet met die Grounded Theory Approach), maar om daarmee zaken te onderzoeken waarover in de wetenschap toch aardige consensus bestaat dat het om pseudowetenschap gaat, lijkt me erg onverstandig. Maarten Boudry en Filip Buekens lieten al eens zien dat als je sociaal-constructivisme gewoon toepast, je daarmee uitstekend bewijs kunt leveren voor de Freudiaanse psychoanalyse, wat wel aantoont dat er dan iets goed misgaat 😉

Filed Under: Pseudowetenschap, Wetenschap Tagged With: Claudia Hoekx, enneagram, promotie, Radboud Universiteit

Atheïsten zijn misschien beter in logische puzzels

9 August 2017 by Pepijn van Erp 17 Comments

Van iemand die ernstige misdrijven begaat, nemen mensen eerder aan dat het om een atheïst gaat dan om iemand met een religieus geloof. Dit gaat wereldwijd op, in landen met verschillende overheersende religies en ook in de meest seculiere samenlevingen. En opvallend is dat dit idee zelfs leeft bij mensen die zichzelf als atheïst bestempelen. Dit zou aangetoond zijn in een onderzoek dat gehouden is bij meer dan 3000 personen, verspreid over dertien landen, waaronder Nederland. 

Het gaat om onderzoek van Will Gervais, hoogleraar psychologie aan de universiteit van Kentucky, die samen met een berg co-authors in Nature Human Behaviour het artikel met de titel Global evidence of extreme intuitive moral prejudice against atheists schreef. Het onderzoek is lekker opgepikt door de media wat o.a. tot de volgende koppen leidde: “Atheists tend to be seen as immoral – even by other atheists: study” (The Guardian), “Rapport: mensen verwachten van atheïst eerder misdaad dan van gelovige” (Reformatorisch Dagblad), “Atheisten wird weniger Moral zugetraut” (Süddeutsche Zeitung), “Anti-Atheist Prejudice Is Entrenched Around The Globe, Even Among Atheists” (Huffington Post), “Selbst Atheisten halten Gläubige für bessere Menschen”(Welt) en “Zelfs atheïsten denken dat immorele mensen atheïst zijn”(Scientias). En zoals gebruikelijk geven niet al die stukken het onderzoek even goed weer.

De onderzoekers legden de proefpersonen het volgende gruwelijke verhaaltje voor:

Een man begon in zijn jeugd dieren te pijnigen. Eerst trok hij de vleugels van vliegen uit, maar geleidelijk ging hij over tot het martelen van katten en andere dieren in de omgeving

Als volwassene kwam de man erachter dat hij niet veel genoegen meer beleefde aan het pijnigen van dieren, dus begon hij mensen te belagen. Hij heeft 5 daklozen vermoord, die hij ontvoerde uit arme wijken in zijn woonplaats. Hun uiteengereten lichamen liggen momenteel begraven in zijn kelder.

Ze keken daarna of de proefpersonen het waarschijnlijker vonden dat de persoon in het verhaal atheïst of gelovige was, maar niet zo direct. Ze gebruikten daarvoor een trucje dat gebaseerd is op het werk van Amos Tversky en Daniel Kahneman, de Conjunction Fallacy.

Aan één groep werd de volgende keuze voorgelegd:

Wat is waarschijnlijker?

1. De man is een leraar.
2. De man is een leraar en gelooft niet in god.

En de andere groep kreeg de volgende keuze:

Wat is waarschijnlijker?

1. De man is een leraar.
2. De man is een leraar en is een gelovige.

Iemand die oplet, zal opmerken dat in in beide gevallen optie 2 onlogisch is. De toevoeging over het al dan niet geloven beperkt de groep waaruit je kunt kiezen en dus is het minder waarschijnlijk dat de man uit het verhaaltje daar bij zit. Veel mensen zien dit echter niet en zouden door hun (onbewuste) vooroordelen de tweede optie waarschijnlijker vinden. Je zou op deze manier beter inzicht krijgen in wat mensen denken, dan door het ze gewoon te vragen.
Wat de onderzoekers nu vonden is dat dat effect sterker is als die toevoeging inhoudt dat de man in het verhaal een atheïst is. En dat zou dan aantonen dat immorele daden eerder toegeschreven worden aan atheïsten dan aan gelovigen. Het effect is niet in elk land even sterk:

Atheïsten zijn misschien beter in logische puzzels 7

Als het om de keuze gaat waarbij atheïsme als mogelijke eigenschap wordt geboden, trappen de proefpersonen in ongeveer 6 van de 10 gevallen in de logische valstrik, maar als het er om gaat of de man misschien een gelovige is, maar in 3 van de 10 gevallen. Of je daar meteen de conclusie uit kunt trekken dat atheïsten eerder als verdacht worden gezien dan gelovigen, vind ik niet helemaal vanzelfsprekend. Het is een beetje jammer dat er niet ook een groep meegenomen is die de volgende vraag zou hebben gekregen:

Wat is het waarschijnlijkst?

1. De man is een leraar.
2. De man is een leraar en is een gelovige.
3. De man is een leraar en gelooft niet in god

Dan had je namelijk een veel directere vergelijking kunnen maken. De onderzoekers deden wel een paar andere kleine controle-experimenten achteraf (niet vooraf geregistreerd), waarbij ze o.a. naar verschillende verwoordingen van de vraagstelling keken en naar minder heftige misdaden. Dat maakte allemaal niet zoveel uit, het verschil in effect blijft dan overeind.

De onderzoekers keken ook hoe het ligt als je alleen kijkt naar de proefpersonen die zichzelf als volstrekt niet gelovig zien:

Furthermore, we examined posterior model predictions for atheists (those rating their belief in God at 0 out of 100). Among atheists, our model predicts an overall conjunction error rate probability of 0.52 for atheist targets (95% HPDI 0.40, 0.64), but only 0.28 (95% HPDI 0.22, 0.33) for religious targets; relative risk is 1.91 (95% HPDI 1.41, 2.48) (posterior probability > 0.999). Effects hold even in highly secular countries such as Australia, China, the Czech Republic, the Netherlands and the United Kingdom: even atheists are predicted to intuitively associate serial murder more with atheists than with believers in these countries (all posterior probabilities exceeding 0.98)

Ofwel, ook atheïsten zien iemand die gruweldaden pleegt eerder als atheïst dan als gelovig. En dat is misschien wel het meest onverwachte resultaat van het onderzoek.

Aan de andere kant zie je ook het volgende:

Atheïsten zijn misschien beter in logische puzzels 8

Dus, hoe lager het zelfbenoemde geloof in hogere machten, des te kleiner lijkt de kans dat proefpersonen de logische valstrik niet doorhadden. Je zou kunnen zeggen dat de onderzoekers hebben laten zien dat atheïsten beter in logica zijn.

We moeten natuurlijk wel beseffen dat de hier gevonden verschillen gemaakt worden door mensen die op logisch denken, in ieder geval tijdens dit onderzoek, een onvoldoende hebben gescoord. En wat weten we nu eigenlijk over de gedachten van de deelnemers die voor de logisch correcte optie 1 gingen? Dat is wel de meerderheid in de steekproef. Misschien kozen ze voor optie 1 omdat ze de logica begrepen, of omdat ze geen verschil zagen en die optie toevallig aankruisten. Of misschien kozen ze ervoor terwijl ze zich betrapten op de gedachte dat ze optie 2 wel waarschijnlijker vonden, maar dat niet politiek correct vonden.
Ook is de representativiteit van de proefpersonen als zo vaak in psychologisch onderzoeken bedenkelijk, jonge vrouwen zijn zwaar oververtegenwoordigd en het merendeel studeert waarschijnlijk ook nog zelf psychologie.

Lees tenslotte even de laatste zinnen van het abstract:

Notably, anti-atheist prejudice was even evident among atheist participants around the world. The results contrast with recent polls that do not find self-reported moral prejudice against atheists in highly secular countries, and imply that the recent rise in secularism in Western countries has not overwritten intuitive anti-atheist prejudice. Entrenched moral suspicion of atheists suggests that religion’s powerful influence on moral judgements persists, even among non-believers in secular societies.

Wat is het waarschijnlijkst?

  1. Dit is opgeschreven door psychologen.
  2. Dit is opgeschreven door psychologen die nogal graag verstrekkende conclusies trekken uit cijfermateriaal dat heel wat minder eenduidig te interpreteren valt dan ze doen voorkomen en daarmee lekker in de media scoren.
  3. Dit is opgeschreven door psychologen die zich terecht zorgen maken over de bejegening van atheïsten wereldwijd.

Filed Under: (Bij)Geloof, Wetenschap Tagged With: Atheisme, moraal, psychologie

Elektrogevoeligen voelen niet of elektromagnetische velden aan of uit staan

24 February 2017 by Pepijn van Erp 35 Comments

Nogal wat mensen hebben het idee hebben dat ze gevoelig zijn voor elektromagnetische velden en daar zelfs lichamelijke klachten van krijgen. Een flink deel van deze elektrogevoeligen geeft aan dat ze vrijwel direct doorhebben of ze blootgesteld worden aan straling van Wi-Fi, mobiele telefoons, DECT telefoons of andere bronnen, en wanneer niet. In testsituaties waarbij de proefpersonen niet konden zien of horen aan apparaten of ze aan of uit stonden, was deze gevoeligheid evenwel nooit aantoonbaar. Recent Nederlands onderzoek laat zien dat elektrogevoeligen ook in een vertrouwde omgeving niet beter dan de kansverwachting scoren.

Er was namelijk wel kritiek op de eerdere onderzoeken die in laboratoriumomgeving plaatsvonden. Zo’n setting zou niet representatief zijn voor de eigen vertrouwde omgeving waarin de elektrogevoelige wel zou kunnen voelen hoe het staat met de elektromagnetische velden waarvoor hij of zij meent gevoelig te zijn.

Elektrogevoeligen voelen niet of elektromagnetische velden aan of uit staan 9
Testapparaat voor EMV

Voor het nieuwe onderzoek  – Van Moorselaar et al. (2017), Effects of personalised exposure on self-rated electromagnetic hypersensitivity and sensibility – A double-blind randomised controlled trial, Environment International. – was eerder al een mobiel apparaat ontwikkeld waarmee allerlei soorten elektromagnetisch velden opgewekt kunnen worden en dat gebruikt kan worden voor een dubbelblinde test. Het apparaat is overigens nog best flink, zoals op de foto hiernaast te zien is.
Je kunt het zo instellen dat zowel de testpersoon als degene die het apparaat bedient niet kan zien tijdens de test of er een veld wordt gegenereerd of niet. Ook creëert het apparaat velden die goed lijken op de echte velden: niet alleen de ‘gladde’ draaggolf wordt nagebootst maar ook de ‘ruis’ die op deze draaggolf wordt ‘geplakt’ waarin de feitelijke informatie verstopt zit. Ook zogenaamde dirty electricty kan het apparaat produceren.
Zie Huss et al (2016), Novel Exposure Units for at-Home Personalized Testing of Electromagnetic Sensibility, Bioelectromagnetics voor de details.

Onderzoek Van Moorselaar

Voor het onderzoek met elektrogevoeligen werden in eerste instantie 67 personen benaderd, waarvan er 42 daadwerkelijk meededen. De deelnemers mochten zelf bepalen met wat voor soort straling de test zou worden uitgevoerd. Het merendeel koos voor radiofrequente velden zoals die van een GSM-zender, UMTS-zender, WiFi en DECT-telefoon. Een paar kozen voor laagfrequente velden, zoals die ontstaan bij een hoogspanningslijn of LED-lamp.
Eerst vond er een open test plaats waarbij de proefpersonen wisten of het apparaat aan stond of niet. Als ze dan aangaven dat ze het verschil konden voelen, volgde een dubbelblinde testreeks. Twee deelnemers vielen hierdoor af, zij voelden bij deze open test geen verschil. De 40 overblijvers werden tien keer gedurende 10 minuten al of niet bestraald (met telkens 5 minuten pauze daartussen) en moesten dan aangeven in welke stand ze dachten dat het apparaat stond. Er werd hen verteld dat er minstens één keer echt gestraald zou worden, maar niet hoe vaak in totaal (dat was tussen de 3 en 7 keer).

Als een proefpersoon in minder dan 8 van de 10 tests de juiste stand aan had gegeven hield de test op. In het onderzoek scoorde twee personen in eerste instantie 8 uit 10 en met hen zou volgens het protocol later een tweede sessie van 10 plaatsvinden. Maar één van hen wilde meedoen aan die tweede sessie en scoorde toen 6 uit 10, in totaal 14 uit 20 dus. Niemand in het onderzoek liet zo zien over de uitzonderlijke gevoeligheid voor elektromagnetische velden te beschikken waarvan ze dachten dat ze die hadden. Ze ‘gokten’ niet beter dan je op basis van toeval mag verwachten.

Het onderzoek was zo opgezet dat één groep meteen na de start werd getest en een andere groep pas twee maanden nadat de eerste groep was geweest. Zo probeerden de onderzoekers te achterhalen of er een effect zou zijn van het deelnemen aan de test (maar een echte controlegroep was er niet). Als iemand geconfronteerd zou worden met het gegeven dat hij onder geblindeerde omstandigheden niet in staat blijkt de straling te voelen, zou je kunnen denken dat hij/zij die overtuiging laat varen en misschien ook minder last zou krijgen van de eventueel ervaren klachten. Nu namen de klachten in de loop van het onderzoek wel iets af en ook de zekerheid over de veronderstelde elektrogevoeligheid, maar of dat aan de deelname aan de test ligt, kun je niet zeggen. Eigenlijk bleek er alleen direct na de test namelijk enige verschil te zien tussen de groepen, bij de feedback na twee en vier maanden bleken beide groepen niet verschillend. De conclusie dat dit soort testen voor een subgroep van elektrogevoeligen van nut kan zijn, lijkt daarom wat aan de optimistische kant.

Kritiek StopUMTS

Bij het Kennisplatform Elektromagnetische velden is ook een bespreking te vinden (daar hebben ze vreemd genoeg over 48 deelnemers) en natuurlijk ook bij StopUMTS. Deze laatste organisatie, die zich opwerpt als belangenbehartiger van mensen die denken last te hebben van elektromagnetische velden, vindt het onderzoek bij monde van voorzitter Leendert Vriens maar niets.
Als belangrijkste reden voert Vriens aan dat het hier alleen maar gaat om elektrogevoeligen die stellen al binnen een paar minuten te kunnen voelen of er sprake is van een elektromagnetisch veld of niet, terwijl dat maar een klein gedeelte van de mensen zou betreffen die claimen last te hebben van blootstelling aan straling. In het onderzoek van Van Moorselaar wordt echter onderzoek aangehaald waaruit blijkt dat deze groep 56 procent beslaat van de totale groep mensen die beweert elektrogevoelig te zijn. Vriens houdt het liever bij zijn eigen ervaring: “We kennen heel veel EHS-ers, maar geen enkele heeft ons ooit een dergelijk knipperlicht reactie gerapporteerd. Mede gezien onze waarschuwingen op StopUMTS en per mail heeft voor zover ons bekend geen van hen aan het onderzoek deelgenomen.” Hij maakt zich er ook druk over dat er niet aan onderzoeken wordt gerefereerd, die hij als toonaangevend beschouwt. Het betreft dan echter studies die om diverse redenen niet echt serieus genomen kunnen worden (een aantal zijn wel eens in de commentaren op Kloptdatwel langs gekomen).

Ook vindt Vriens het aantal deelnemers (42) te laag om harde conclusies te trekken. Dat is misschien wel zo voor de stelling dat deelname aan zo’n test mensen kan helpen om van de vervelende gevolgen van de overtuiging dat ze elektrogevoelig zijn af te komen, maar niet voor de dubbelblinde test op elektrogevoeligheid zelf. Het is duidelijk dat geen van de deelnemers in de test de gevoeligheid heeft laten zien waarover ze zelf dachten te beschikken. Volgens mij is het niet zo dat er mensen tussen zaten die zeiden dat ze maar een beetje elektrogevoelig waren, dus dat ze bij veelvuldig testen iets hoger dan de kansverwachting zouden scoren (dat zou op zich ook wel opmerkelijk zou zijn, enigszins vergelijkbaar met de Ganzfeldexperimenten in de parapsychologie).
Vriens heeft nog wel meer te klagen over het onderzoek, zo zou hij er zelf een flink aantal deelnemers uit hebben gelaten vanwege een verkeerde motivatie. Maar dat heeft er mijns inziens allemaal mee te maken dat hij sowieso liever een heel ander soort onderzoek had willen zien. Misschien vreest hij dat dit onderzoek gebruikt zal worden om iedereen die claimt last te hebben van elektromagnetische velden weg te zetten als fantasten en dat de gerapporteerde klachten allemaal te wijten zijn aan nocebo-effecten. Dat er schadelijke effecten optreden als het gevolg van blootstelling aan elektromagnetische velden die beneden de vastgestelde normen blijven, blijft echter uiterst onwaarschijnlijk. Wat het onderzoek van Van Moorselaar wel laat zien is dat je mensen die sterk het idee hebben dat dat in hun geval anders ligt, helaas maar heel lastig op andere gedachten kunt brengen.

Filed Under: Gezondheid, Wetenschap Tagged With: EHS, elektrohypersensitiviteit, elektromagnetische velden, EMV, Leendert Vriens, Provocatie experimenten, StopUMTS

Boekbespreking ‘Life on the Edge: The Coming of Age of Quantum Biology’

19 September 2016 by Jeroen Mes 4 Comments

Kwantummechanica is een onderdeel van de natuurkunde dat al meer dan 100 jaar de meest fundamentele materie en de bijbehorende krachten onderzoekt op een schaal die veel kleiner is dan de atoomkern. De bijbehorende wiskunde levert wonderlijke inzichten op die voorbijgaan aan onze dagelijkse leefwereld en intuitie. Op deze kleine schaal vervallen verleden en toekomst, oorzaak en gevolg. Er kan uit het ‘niets’ ‘iets’ geschapen worden in de vorm van virtuele deeltjes die weer in het niets kunnen verdwijnen. Voer voor pseudowetenschappers dus!

Boekbespreking 'Life on the Edge: The Coming of Age of Quantum Biology' 10
Prof Jim Al-Khalili (foto: 1Veertje | Wikimedia Commons)

Jim Kahlili is een bekend theoretisch-fysicus die veel populairwetenschappelijke boeken en BBC-programma’s heeft gemaakt. Hij schreef samen met de moleculair geneticus Johnjoe McFadden dit boek over kwantumbiologie. Dit vakgebied onderzoekt de effecten die de kleine wereld van de kwantummechanica op de macroscopische biologische wereld heeft. Ik bespreek een paar voorbeelden uit hun boek:

  • De verklaring voor de oriëntatie van trekvogels. De uitleg hiervan bevat moeilijke wetenschappelijke begrippen als ‘entanglement’ en ‘vrije radicalen’, maar het is ook allemaal een ‘mysterie’ dat verder onderzocht moet worden. Al die genoemde begrippen zijn weliswaar bekende begrippen uit de fysica en chemie maar worden niet of nauwelijks verder uitgewerkt. Dus zullen we het hiermee moeten doen. De relatie tussen kwantummechanica en oriëntatie bij dieren blijft onduidelijk
  • Bladgroen zet licht efficiënt om in energierijke koolhydraten door middel van de ‘kwantumbeat’. Het is niet duidelijk wat dat precies is, maar het werkt wél volgens de schrijvers.
  • Zonder verwijzing wordt gesteld dat de enzymen die onze celprocessen sturen onverklaarbaar snel werken. De schrijvers geven zelf toe dat de discussie over kwantumbiologie als mogelijke verklaring voor deze snelheid erg controversieel is. Maar vervolgens wordt wel gesteld dat ‘tunnelling’ een grote rol speelt en dat deze ‘ontdekking’ een ‘nieuw inzicht geeft in het mysterie van het leven’.
  • Het is een raadsel hoe een mens met 300 geurreceptoren 10.000 verschillende geuren onderscheidt. Welnu dat gebeurt volgens de auteurs met ‘kwantummechanische trillingen’. Uitleg daarover ontbreekt.

Essentiele begrippen worden niet uitgelegd maar het taalgebruik is verder wijdlopig. Het lijkt wel astro-TV.

Wetenschappers worden uitgebreid geintroduceerd met een biografie. Het visje Nemo, uit de gelijknamige film, krijgt in het hoofdstuk over geur zelfs vijf pagina’s introductie. Is dat om te verhullen dat er maar weinig feitelijk onderzoek gedaan is?

Verder is het irritant dat er voor bewijsvoering voortdurend naar andere hoofdstukken wordt verwezen, waardoor het lijkt alsof er met onweerlegbare bewijzen wordt gewerkt die in een later hoofdstuk aan bod komen. Quod non.

Het lijkt of de schrijvers graag willen bewijzen dat levende wezens van een ander ‘spul’ gemaakt zijn dan dode stof. Dit is niets anders dan het oude ‘Elan Vital’. Ik tel een viertal keer een verwijzing daarnaar.

Het gaat me allemaal net iets te ver. Waarom zou je aan levende stof allerlei unieke eigenschappen willen toedichten die gebruik maakt van bijzondere kwantumeffecten?

De schrijvers zijn geen pseudowetenschappers. Het lijkt mij een goede zaak de grenzen van de wetenschap op te zoeken. Gaan Al-Khalili en McFadden over het randje? Ik weet het antwoord (nog) niet maar ik weet niet of de schrijvers met dit boek op de goede weg zijn.

Steun kloptdatwel via een aankoop van het boek via onderstaande link bij Bol.com.

Boekbespreking 'Life on the Edge: The Coming of Age of Quantum Biology' 11
Boekbespreking 'Life on the Edge: The Coming of Age of Quantum Biology' 12

Dank aan Elise Boele voor het nakijken en de correcties.

Filed Under: Algemeen, Wetenschap

  • « Go to Previous Page
  • Page 1
  • Interim pages omitted …
  • Page 3
  • Page 4
  • Page 5
  • Page 6
  • Page 7
  • Interim pages omitted …
  • Page 39
  • Go to Next Page »

Primary Sidebar

Steun ons via:
Een aankoopbol.com Partner (meer info)
Of een donatie

Schrijf je in voor de nieuwsbrief!

Skeptic RSS feed

  • Skepsis
  • Error
  • SBM
Inschrijvingen Skepsiscongres 2025 geopend: Was vroeger alles beter?
9 May 2025 - Ward van Beek
Inschrijvingen Skepsiscongres 2025 geopend: Was vroeger alles beter?

.Het vorige congres ligt nog vers in ons geheugen, maar omdat ontwikkelingen steeds sneller gaan zijn wij alweer druk bezig met het Skepsiscongres 2025, op zaterdag 1 november a.s.  De maatschappij bekeken met een skeptische bril Je hoort het vaak:…Lees meer Inschrijvingen Skepsiscongres 2025 geopend: Was vroeger alles beter? › [...]

Graancirkels op European Skeptics Congress 2024
7 May 2025 - SkepsisSiteBeheerder
Graancirkels op European Skeptics Congress 2024

Voordracht van Francesco Grassi op ESC2024 in Lyon.Lees meer Graancirkels op European Skeptics Congress 2024 › [...]

SKEPP wordt 35… en dat vieren ze!
27 April 2025 - SkepsisSiteBeheerder
SKEPP wordt 35… en dat vieren ze!

Onze Belgische zusterorganisatie SKEPP bestaat dit jaar 35 jaar. Op zaterdag 10 mei vieren ze dat met een mooi programma. Hoofdgast is de bekende skepticus en emeritus hoogleraar psychologie Chris French die onlangs ook tot erelid van SKEPP werd benoemd.…Lees meer SKEPP wordt 35… en dat vieren ze! › [...]

RSS Error: A feed could not be found at `https://skepp.be/feed`; the status code is `404` and content-type is `text/html; charset=UTF-8`

David Geier, Mail Order Pharmacist
10 May 2025 - Kathleen Seidel

David Geier was in the drug business. What was he selling before the FDA stepped in? The post David Geier, Mail Order Pharmacist first appeared on Science-Based Medicine. [...]

Dr. Vinay Prasad is Now the Medical Establishment. It’s His Job to Run RCTs, and It’s Our Job to Call Him a Lying Piece of $#!& if He Fails.
9 May 2025 - Jonathan Howard

"I wish Vinay all the best for his new role. It's a whole new state of play when the buck stops with you." The post Dr. Vinay Prasad is Now the Medical Establishment. It’s His Job to Run RCTs, and It’s Our Job to Call Him a Lying Piece of $#!& if He Fails. first appeared on Science-Based Medicine. [...]

Breathing Easy: Treating Allergic Rhinitis
8 May 2025 - Scott Gavura

Spring is a miserable season for those with seasonal allergies. There are effective drug- and non-drug measures that can control most symptoms effectively. The post Breathing Easy: Treating Allergic Rhinitis first appeared on Science-Based Medicine. [...]

Recente reacties

  • Klaas van Dijk on Bedenkingen bij het rapport over oversterfte van Ronald Meester en Marc JacobsOp https://archive.is/1Exnu staat een gearchiveerde versie van een recente posting van Ronald Meester op LinkedIn. In deze posting verwijst
  • Klaas van Dijk on Bedenkingen bij het rapport over oversterfte van Ronald Meester en Marc JacobsEen verbeterde versie van Hoofdstuk 6 van dit rapport van Ronald Meester en Marc Jacobs is op 22 april 2025
  • Hans1263 on Volgens Maurice de Hond beschikt hij over telepathische gavenHet filmpje waarin hij een trucje met Jeroen Pauw uithaalt, bewijst natuurlijk helemaal niets, ja misschien het denkniveau van De
  • Renate1 on De linke weekendbijlage (17-2025)En de paashaas is er snel vandoor gegaan,
  • Hans1263 on De linke weekendbijlage (17-2025)@Renate1 Nee, de paashaas heeft het in een mandje op zijn rug. 😅😅😅

Archief Kloptdatwel.nl

Copyright © 2025 · Metro Pro on Genesis Framework · WordPress · Log in