“The Final Experiment ” is het geesteskind van de Amerikaanse pastoor Will Duffy. In 2021 kwam de Colorado bewonende erachter dat er mensen waren die echt geloven dat de aarde plat is. Dit gegeven vond hij erg verbazingwekkend. Tevens vond hij het debat over de vorm van de aarde een verspilling van tijd en energie, die beter in andere zaken gestoken kunnen worden. Hij besloot om iets te verzinnen om het debat te beslechten, al wist hij nog niet hoe en wat. Begin dit jaar presenteerde hij het antwoord op deze vragen door op 31 maart een eerste film te publiceren ter promotie van zijn beslissende experiment.
experiment
Een dagje strand voor platte-aardegelovigen en skeptici
De afgelopen tijd heb ik het veel gehad over de ideeën van de organisator van de platte aarde-conferentie op 28 en 29 september. Dat doe ik ter voorbereiding voor de onwaarschijnlijke zaken die tijdens het congres langs zullen komen. Dit artikel gaat over overeenkomsten tussen skeptici en platte-aardegelovigen en eigen waarnemingen die men kan doen aangaande de vorm van de aarde.
Heslinga heeft bij zijn geloof in de platte aarde en de maanlandingen, die laatste zouden niet hebben plaatsgevonden, complotten nodig. Skeptici, die het tot hun opdracht maken om buitengewone en pseudowetenschappelijke beweringen te onderzoeken, verschillen hier meestal in doordat ze geen of te zwak bewijs vinden voor deze complotten. Ook in hun waarheidscriterium verschillen Heslinga en andere platte-aardegelovigen met skeptici. Waar skeptici vooral uitgaan van bewijzen die controleerbaar en reproduceerbaar zijn, zoals in de wetenschap, houden Heslinga en medestanders het op hun gevoel en eigen gezond verstand. Eén vraag die hierbij opkomt is of deze groepen überhaupt nog met elkaar in contact kunnen treden, als ze zouden willen.
Test jezelf op Telepathie!
Vorig jaar in oktober was ik op de spirituele beurs Paraview. Hier werd mij verteld door o.a. de handlezer en aurafotograaf dat ik paranormale aanleg heb en zo een kraampje op de beurs kon openen. Omdat ik buitengewone beweringen toch eerst wil onderzoeken ben ik een aantal experimenten gaan doen om te zien of ik deze paranormale gaven, die zij bij mij zien, kan ontdekken. Dit is het verslag van het eerste experiment met Zenerkaarten waarbij ik mijzelf test op telepathie. Want voor buitengewone beweringen als het hebben van paranormale gaven hebben we ook goed bewijs nodig. Bewijs dat wellicht geleverd wordt via experimenten.
Zenerkaarten zijn vernoemd naar de uitvinder en psycholoog Karl Edward Zener. Zener was een collega van Joseph Banks Rhine die op de Duke university paranormaal onderzoek verrichte. De kaarten bestaan uit vijf verschillende vormen, cirkel, plus, drie golven, vierkant en een ster (Hulspas & Nienhuys, 2021, p.382). Deze kaarten zouden beter uit elkaar te houden zijn voor paranormaal begaafden dan plaatjes in een gewoon pak kaarten, want hoe onderscheid je goed de boer van een koning?
Het gebruik van Zenerkaarten in experimenten voor het vinden van paranormaal begaafden of paranormale krachten als belangrijkste onderzoekmethode vond vooral plaats van 1937-1970 (Hyman, 1989, p.122). Daarna zijn er andere methoden die overheerste in het paranormale onderzoek. Zenerkaart experimenten behoorden in hun tijd tot één van de beste bewijzen van paranormale krachten volgens sommigen.
Zenerkaart experimenten zijn nooit verdwenen en je kan tegenwoordig ook online en op apps verschillende tests zelf doen. Er zijn ook nog verschillende protocollen in omgang die vermelden hoe je met Zener kaarten kan experimenteren. Zelf heb ik gebruik gemaakt van de informatie van de website van de James Randi Educational Foundation die een lespakket hebben waar het experiment wordt beschreven. Een ander werk waarvan ik gebruik gemaakt heb is het boek van Suzanne Blackmore en Adam Hart-Davis getiteld: “Test your psychic powers” uit 1995.
Testen op telepathie
De eerste paranormale gave die ik wilde testen is telepathie. Telepathie wordt opgevat als het kunnen lezen van de gedachten van een ander zonder daarbij de bekende zintuigen te gebruiken (Hulspas & Nienhuys, 2021, p.432). Om te testen of ik dit kan heb ik de hulp ingeroepen van iemand om haar gedachten te lezen op Zenerkaarten. Zij zat tegenover me aan een tafel met een whiteboard tussen ons in waardoor ik haar niet zag. Door deze opstelling is het belangrijkste andere zintuig, zicht, uitgeschakeld. Tast was ook uitgeschakeld omdat we niet in contact met elkaar stonden. Gehoor, geur en smaak leken ons geen probleem te geven vanwege de afstand en het protocol dat hierna zal worden weergegeven.
Ze zei wanneer ze een Zenerkaart pakte “kaart”, keek naar de kaart en visualiseerde de vorm die op de kaart stond in haar gedachten en benoemde de vorm ook in haar gedachten. Hierop meldde ik wat ik dacht qua vorm en zij noteerde zowel de vorm die op haar kaart stond als de vorm die ik benoemde. Zo hebben we 100 Zenerkaarten doorlopen. Na 50 kaarten werd er geschud waardoor er even een pauze was. Ik mocht de kaarten niet schudden of me op een andere manier met de test bemoeien. Toen alle 100 Zenerkaarten geraden waren controleerde ik nog of de vormen die ik genoemd had en de getrokken Zener kaart overeenkwamen.
Als er puur gegokt zou worden, verwacht je dat er 1 op de 5 kaarten goed gegokt zouden worden. Als er telepathie in het spel is gaan we er vanuit dat er meer dan 1 op de 5 kaarten goed geraden zullen worden. Anders is telepathie niet onderscheidbaar van kans en dan lijkt het niet zo’n praktisch nut te hebben om telepathie te bezitten. Om het aantal correcte kaarten extreem genoeg van de verwachte 1 op 5 kans te laten afwijken, stellen wij een grens op het aantal correct geraden Zenerkaarten welke je maar in 5 procent van de gevallen zou verwachten als de kans werkelijk 1 op 5 zou zijn om een Zenerkaart correct te raden. Dit zou bij 100 pogingen, 27 of meer correct geraden Zenerkaarten zijn. Dit is berekend via de Z-test voor proporties toetsmodel zoals beschreven in hoofdstuk 19 van het boek The practice of statistics in the life sciences van Baldi en Moore.
Resultaten
Wat opvalt is dat de eerste 25 pogingen faalde maar bij de tweede 25 er 11 goed geraden waren. Dit geeft aan dat er veel spreiding kan zitten in de resultaten van de pogingen. Hierdoor is het belangrijk om een flink aantal pogingen uit te voeren zodat je een goede reeks hebt om te bepalen of er meer aan de hand is dan je op basis van kans zou verwachten. Hoe meer pogingen je doet hoe beter het gebruikte model, de Z-test van proporties, toegepast kan worden en hoe minder het aantal correcte pogingen van de verwachte aantal onder de kans van 1 op 5 hoeft uit te komen om statistisch significant te zijn.
Bij 100 pogingen verwacht je een uitkomst van 20 correct als er alleen gegokt zou zijn. De werkelijk aantal correct geraden Zener kaarten waren 23. Dit geeft een Z-waarde van 0,75. een Z-waarde geeft bij Z-toetsen aan hoeveel het gevonden aantal afwijkt van de verwachte aantal onder de hypothese van alleen kans. Een Z-waarde van 1,645 of hoger zou statistisch significant verschillend zijn bij de eenzijdige Z-toets. Deze grens hebben we zelf eerder gekozen als waarde die zo extreem is dat we de hypothese dat er slechts gegokt werd konden verwerpen. Dat zou overeenkomen met 27 of hoger correct geraden Zenerkaarten.
Conclusie
Gegeven de proefopzet bij de test, het aantal correct geraden kaarten en het statistische toetsmodel die wij gebruikten, hebben wij jammer genoeg geen goed bewijs gevonden dat ik telepathische krachten heb. Het aantal correct geraden Zenerkaarten van de 100 was niet 27 of hoger, maar 23. Hierdoor blijft het de vraag of de aurafotograaf en handlezer gelijk hadden in hun oordeel over mijn paranormale krachten.
Ik hoop hiermee een voorbeeld gegeven te hebben voor anderen hoe zij zelf hun paranormale krachten kunnen onderzoeken.
Literatuur:
Baldi, B., Moore, S. The Practice of Statistics in the Life Sciences. W.H. Freeman and Company. 2009. Derde druk.
Blackmore, S. Hart-Davis, A. Test your Psychic Powers. Thorsons. 1995.
Hyman, R. The Elusive Quarry. Prometheus Books. 1989.
Hulspas, M. Nienhuys, J. W. Tussen Waarheid en Waanzin. Geus. pdf versie 2021.
Experiment met tuinkers en Wi-Fi – Wel prijs, maar niet zo’n best onderzoek
Vijf Deense scholieren deden een experimentje met tuinkers. Ze plaatsten zes schoteltjes met watten waarop ze het zaad hadden uitgestrooid tussen Wi-Fi-routers en zes vergelijkbare schoteltjes als controle in een ander lokaal, maar dan zonder de stralingsbronnen. De hele tijd gaven ze de schoteltjes netjes water en na dertien dagen besloten ze de tuinkers af te knippen en te drogen. En ze telden hoeveel zaadjes ontkiemd waren op elk bordje. Een schokkend resultaat: van de bestraalde zaadjes waren er veel minder ontkiemd! Alles werd in een rapportje opgeschreven en daarmee wonnen ze een prijs. De Deense nationale omroep plaatste op haar site op 16 mei een bericht hierover waarin ook de belangstelling van buitenlandse wetenschappers werd vermeld voor dit opmerkelijke resultaat van zo’n simpel proefje. Het Engelstalige blog Geek.com nam het een dag later over en daarna volgden een hoop andere, tot ABC News op 24 mei aan toe.
Al deze berichtgeving was nauwelijks kritisch en het nieuws verspreidde zich als een lopend vuurtje via blogs en Facebook. Kijk maar eens wat een Google zoekopdracht oplevert met de woorden “wifi cress”. De eerste journalist die er eens goed naar keek, was vermoedelijk de Noorse wetenschapsjournalist Gunnar Tjomlid. Zijn uitgebreide blog hierover (van 19 mei, met latere aanvullingen) laat zien dat er heel wat op het experiment is aan te merken en dat de wetenschappers die er zo enthousiast over zijn, bekende verspreiders van stralingsangst zijn. Het is natuurlijk leuk voor de meiden dat ze een prijs wonnen met hun onderzoek, maar het is minder fraai dat het zo wordt misbruikt door deze pseudowetenschappers.
Waarom moeten we het resultaat niet al te serieus nemen? Tjomlid geeft een hele waslijst van zaken die er mee aan de hand zijn; ik geef de belangrijkste hier kort weer:
- De aanwezigheid van de stralingsbronnen was niet het enige verschil in de omstandigheden van de Wi-Fi en controlegroep. Als je het verslag van het experiment leest, komt je ook foto’s tegen van de proefopstelling. Daarop valt te zien dat in de Wi-Fi-groep ook een aantal laptops dicht op de bordjes stond. Het is niet onwaarschijnlijk dat dit een (lokaal) effect had op de luchtstroom en temperatuur rondom die bordjes en dat kan zeer goed van invloed zijn geweest op de ontkieming. Andere mogelijke oorzaken zijn dus niet goed uitgesloten.
- Het was natuurlijk ook volslagen duidelijk wat de Wi-Fi-groep was, en wat de controle. Niet geblindeerd.-
- Tjomlid mailde met de docent van de meiden en kreeg te horen dat er eigenlijk twee keer een dergelijk experiment was uitgevoerd. De eerste keer hadden de routers alleen hun SSID staan uitzenden (het herkenningsignaal van het netwerk). In het vervolgonderzoek hadden ze de laptops elkaar constant laten ‘pingen’, zodat er een veel drukker netwerkverkeer werd veroorzaakt. Dit tweede experiment liet echter een veel minder negatief effect zien. Het rapportje is alleen gebaseerd op die eerste proef. In feite is dit publicatiebias: weglaten van resultaten die niet bevielen.
-
In het rapportje wordt het gevonden verschil geïllustreerd met de grafiek hiernaast. Op de websites die hierover berichten, vind je echter telkens foto’s van een heel groen, onbestraald, ‘gezond’ schoteltje en een schoteltje dat er heel wat minder florissant uitziet, het zieke, bestraalde geval. Die foto’s zijn natuurlijk een stuk leuker om op te nemen in een stukje, maar ze geven een erg slecht beeld van de lang niet zo beroerde getallen: gemiddeld waren er in de controlegroep 332 zaadjes ontkiemd, tegen 252 in de bestraalde groep (telkens van de 400 zaden die op één schoteltje waren gestrooid). Misleidende weergave van het resultaat in de media.
- Iets wat Tjomlid niet vermeldt, maar waaraan ik zelf nog dacht: de schoteltjes zijn helemaal niet goed van elkaar gescheiden, dus is het maar de vraag of je ze als individuele waarnemingen mag beschouwen. Je kunt eigenlijk zeggen dat we met een N=2 experiment van doen hebben, wat nauwelijks zeggingskracht heeft. Foutieve statistische analyse.
- Het experiment werd op dag 13 gestopt. Niet omdat dit vooraf zo was vastgelegd, maar toen was de controlegroep zo’n beetje uitgegroeid. Probleem hiermee is dat een verschil in temperatuur van slechts een paar graden al een vertraging van de groei (en ontkieming) van tuinkers kan betekenen. Als er zo’n temperatuursverschil was door de plaatsing van de laptops, dan is het niet onwaarschijnlijk dat de Wi-Fi groep net zo ver had kunnen uitgroeien als ze maar een paar dagen langer hadden gewacht. Maar ze waren waarschijnlijk alleen op zoek naar bevestiging van het idee dat ze vooraf hadden van het effect van straling. Als je het rapportje leest, is er duidelijk sprake van bias, een vooringenomenheid in de richting van één specifieke uitkomst, nl. dat elektromagnetische straling (van Wi-Fi, DECT of GSM) een niet-thermisch effect heeft.
- Maar hoe kwamen deze jonge meiden aan die vooringenomen houding? Dat komt waarschijnlijk doordat hun docent ze alleen maar voorzag van studies die ook schadelijke effecten lieten zien. Deze studies zijn echter bijna allemaal aan de dubieuze kant en meestal van wetenschappers, die door hun collega’s niet meer serieus worden genomen. Voor een verklaring hoe elektromagnetische straling invloed zou kunnen hebben (op een licht opwarmingseffect na), geven ze maar één bronvermelding: een rapport van Thomas Grønborg, die op zijn beurt weer erg leunt op de ideeën van Olle Johansson (zie verderop). Dit eenzijdig selecteren van literatuur noemen we cherry picking.
Wie zijn eigenlijk die buitenlandse wetenschappers die zo enthousiast waren over dit experiment? Het Deense stuk noemt Olle Johansson. Dat is echter iemand die bij zowat alle ziektes van de moderne tijd een beschuldigende vinger richting stralingsbronnen heeft gewezen. De Zweedse skeptici beloonden zijn praatjes met hun ‘Misleider van het jaar‘-prijs in 2004. In het bronstuk wordt verteld dat hij van plan is het onderzoek te herhalen met Marie-Claire Cammaerts van de Université libre de Bruxelles. Ik verwacht daar weinig goeds van. Zij deed ook het uiterst dubieuze onderzoek naar het effect van GSM-straling op mieren, dat ik eerder op klopdatwel besprak: Mieren gestoord door GSM?
Tjomlid achterhaalde in zijn mailwisseling met de Deense docent ook nog de namen van Andrew Goldsworthy, ook een bekende verspreider van angst voor straling, en de Nederlander Niek van ‘t Wout. Die laatste is beleidsmedewerker groen in de gemeente Alphen aan den Rijn en aanstichter van een onderzoek van Universiteit Wageningen naar het vermeende schadelijke effect van mobiele telefonie op bomen. Dat stelde ook niet veel voor, maar ging eveneens het internet over in 2010. Ook TNO en TU Delft werden er ten onrechte mee in verband gebracht. Van het ingezette vervolgonderzoek in Wageningen heb ik niets meer vernomen.
Het is vrij helder dat je op grond van dit experiment geen conclusies kunt trekken over (niet-thermische) effecten van Wi-Fi-routers op ontkieming. Jammer dat de meiden zo’n overduidelijk vooringenomen docent hadden en dat hun ‘resultaat’ nu door allerlei pseudowetenschappers als bewijs wordt gebracht voor het gevaar van elektromagnetische golven. Als dat gevaar er al is, dan moeten de risico’s als erg laag worden ingeschat. In ieder geval zijn de te verwachten effecten zo klein dat je erg je best zult moeten doen om er iets van terug te vinden in de ‘ruis’ van andere invloeden. De fouten in dit experiment zijn de scholieren niet te verwijten. Laten we hopen dat het hun overduidelijke interesse in het doen van onderzoekjes niet zal wegnemen. Vanwege alle problemen die aan dit onderzoek kleven, kan het juist als een mooi voorbeeld dienen. Van je fouten leer je immers het meest.
Lees vooral ook het blog van Gunnar Tjomlid zelf, dat veel meer interessants bevat dan ik in mijn samenvatting heb opgenomen: http://tjomlid.com/2013/05/19/om-karse-wifi-straling-og-en-snurt-naturfagslaerer/. Met Google translate is het goed te volgen. Het rapportje van de scholieren staat op die Deense site (directe link naar pdf).
Dit stuk had ik eerder (25 mei) in een Engelse versie op mijn eigen website geplaatst, nadat ik het stuk van Tjomlid vond en tot mijn verrassing nergens anders een Engelstalig vergelijkbaar stuk aantrof. Met verwijzing naar mijn blog kon ik (bijvoorbeeld via Rbutr.com) makkelijker twiteraars die het stuk op Geek.com aanhaalden op de kritiek wijzen. In Nederland leek het experiment nog niet zo wijd verspreid te worden. Alleen op Niburu trof ik een berichtje aan, maar wie neemt dat nu serieus? Het bericht op de site LexNaturalis werd echter in rap tempo verspreid via Facebook. Gisteren vond men ook mijn site en vervolgens werd dat bericht erg vaak gedeeld. Normaal gesproken mag ik me verheugen op iets van 20 bezoekers per dag, nu waren er dat op één dag meer dan 19.000! Daarbij meer dan 1.900 Facebook-likes. Klinkt leuk, maar dat bericht op LexNaturalis heeft er maar liefst 43.000! De skeptische gedachte heeft vooralsnog niet de overhand. |
Update 26-12-2013: Thomas Guiot maakte een Franse vertaling van dit stuk op zijn website
Wetenschap heeft geen ‘auto-correct knop’
Skeptici roemen vaak het zelfreinigend vermogen van de wetenschap. Zelfcorrectie onderscheidt de wetenschap van de astrologie en andere pseudowetenschappelijke nepperij. Maar corrigeert de wetenschap wel altijd zijn eigen missers? Over die vraag stond een paar dagen geleden (25 juni) een interessant artikel in de New York Times. Een korte samenvatting.
Het artikel begint met een optimistisch citaat van Carl Sagan:
“There are many hypotheses in science which are wrong. That’s perfectly all right: it’s the aperture to finding out what’s right. Science is a self-correcting process.”
Om direct daarna vast te stellen dat de werkelijkheid niet zo simpel in elkaar zit. Wetenschap heeft geen ‘auto-correct’-knop. De wetenschap repareert niet altijd (met gemak) zijn fouten:
‘Science runs forward better than it does backward. Why? One simple answer is that it takes a lot of time to look back over other scientists’ work and replicate their experiments’.
Het tijdschrift Science publiceerde in mei acht kritische commentaren naar aanleiding van een controversieel artikel over bacteriën die arsenicum in hun DNA zouden kunnen inbouwen (in plaats van fosfor). Maar het betwiste onderzoek werd door geen van de critici herhaald. Dat zou een team namelijk maanden werk hebben gekost. Veel wetenschappers besteden niet graag zoveel energie als de kans op een negatief resultaat groot is. Ze werken liever aan onderzoek dat nieuwe inzichten oplevert. Een van de criticasters (Rosie Redfield van de Universiteit van British Columbia): “Scientifically I think trying to replicate the claimed results is a waste of time.” Daardoor zijn er onvoldoende argumenten om de controversiële paper in te trekken. De conclusies van het oorspronkelijke artikel blijven dus overeind.
Soms nemen wetenschappers wel de moeite om een onderzoek te herhalen. Dan lopen ze wel het risico dat hun resultaten niet worden gepubliceerd. En dat is slecht voor je wetenschappelijke carrière. Daryl Bem, een psycholoog aan de Cornell Universiteit, schokte zijn collega’s met een zeer merkwaardig onderzoeksresultaat dat hij publiceerde in The Journal of Personality and Social Psychology. Mensen zouden meetbaar beïnvloed worden door toekomstige gebeurtenissen. Drie onderzoeksteams herhaalden het onderzoek van Bem – zonder resultaat. Een van de teams schreef een artikel. Maar dat werd afgewezen door het tijdschrift. Niet omdat het herhaalde onderzoek niet zou deugen, maar ‘omdat we nooit herhalingsstudies publiceren’ zo lichtte de hoofdredacteur toe. Amerikaanse skeptici verwierpen de onderzoeksresultaten van Bem. Maar een ‘debunk’-artikel in de Skeptical Enquirer heeft natuurlijk niet de status van een officiële retraction. De conclusies van het oorspronkelijke artikel blijven dus overeind.
En zelf als herhaald onderzoek wél wordt gepubliceerd leidt dit er niet altijd toe dat een controverse wordt beslecht. Dat overkwam de onderzoekers die het XMRV virus niet konden vinden in patiënten met het chronische vermoeidheidssyndroom. In 2009 publiceerde Judy Mikovits in Science dat lijders aan dit syndroom dit virus bij zich droegen. Toen andere onderzoekers het virus niet konden vinden en Mikovits vroegen om haar artikel in te trekken, reageerde ze dat ze dat ‘prematuur zou vinden’. Science publiceerde wel een ‘expression of concern’. De conclusies van het oorspronkelijke artikel blijven dus overeind.
Toch zit er beweging in het XMRV-onderzoek. Samen met viroloog Ian Lipkin herhaalt Judy Mikovits haar onderzoek op verzoek van het Amerikaanse Institutes of Health. Jammer genoeg is dit soort onderzoek de uitzondering en niet de regel.